Redactie

Studeren is een hele dure aangelegenheid: duizenden euro’s lesgeld of collegegeld, dure studieboeken, voor veel studenten ook nog een kamer met alle kosten die daarbij komen kijken, etc. Om rond te komen hebben veel studenten een bijbaan naast hun studie, leggen ouders vaak een hele hoop geld neer en daarnaast zijn de meeste studenten gedwongen een hoop geld te lenen. Onderwijs is in Nederland niet een recht voor iedereen, maar een hele dure handelswaar. Ze noemen studeren een ‘investering in jezelf’; alsof de maatschappij geen geschoolde arbeidskrachten nodig heeft en daarvan profiteert.

In 2015 werd ook nog de basisbeurs afgeschaft. Dat was een kleine gift van de overheid (die overigens bij lange na de studiekosten niet dekte). Hiervoor in de plaats kwam het ‘sociaal leenstelsel’. De CJB noemde het vanaf het begin ‘asociaal schuldenstelsel’, want studenten zijn erdoor met enorme schulden opgezadeld en de toegankelijkheid van het onderwijs is aangetast (1). Ondertussen hebben de geestelijke vaders van het schuldenstelsel zich ertegen gekeerd en willen ze weer een basisbeurs, waaronder Groenlinks, PvdA en deze maand ook D66. Dat gebeurt onder druk van de ‘nietmijnschuld’ campagne van de LSVb (Landelijke Studentenvakbond) en FNV om de basisbeurs weer in te voeren (de CJB draagt ook bij aan die campagne). Maar we zitten in de aanloop naar de verkiezingen in 2021 en in zulke tijden beloven de burgerlijke partijen altijd een hoop. Dus of het schuldenstelsel daadwerkelijk wordt afgeschaft (en wel zonder dat we iets anders moeten inleveren) moeten we nog zien. Daar zal strijd voor nodig zijn.

In ieder geval is het een goed moment om beknopt een communistische visie op de financiering van onderwijs op papier te zetten. Waarom zeggen de burgerlijke partijen dat gratis onderwijs onmogelijk is? Hoe was de financiering van onderwijs geregeld in socialistische landen en wat kunnen we daarvan leren voor de huidige strijd voor de herinvoering van de basisbeurs?

Gratis onderwijs voor iedereen: waarom zou dat ‘onbetaalbaar’ zijn?

Als communisten streven we naar gratis onderwijs. Gratis onderwijs betekent niet alleen dat lesgeld of collegegeld wordt afgeschaft, maar het houdt in dat alle kosten voor het volgen van onderwijs (inclusief studieboeken, levensonderhoud en eventueel huisvesting) door de maatschappij worden gedekt. Zo wordt gegarandeerd dat iedereen die onderwijs wil volgen, dat ook kan, zonder zichzelf in de schulden te storten. Onderwijs mag geen privilege zijn voor de rijken.

Eén van de argumenten tegen gratis onderwijs is dat het veel te veel geld zou kosten. Het wordt als iets onmogelijks afgeschilderd. Dit terwijl miljarden in de onverzadigbare muil van het grootkapitaal worden gegooid in de vorm van subsidies en belastingvrijstellingen; terwijl de oorlogsmachine van de NAVO voor het zogenaamde “belang van de veiligheid” stevig wordt gespekt. Daar is immers wél geld voor, maar op essentiële zaken voor de Nederlandse bevolking zoals onderwijs wordt constant gekort.

Om de kern van deze tegenstelling te begrijpen moeten we het iets breder trekken. Het systeem waarin we leven, het kapitalisme, is een systeem waarin privaat bezit van de productiemiddelen heilig is verklaard (productiemiddelen zijn fabrieken, kantoren, transportmiddelen en alles wat nodig is om de goederen en diensten te produceren die mensen nodig hebben). Deze maatschappij heeft aan de ene kant de kapitalisten, de bezitters van productiemiddelen. Aan de andere kant zijn er de arbeiders, de mensen die elke dag voor hun loon werken. Het is de werkende mens die de welvaart schept, die alles bedenkt en maakt wat we nodig hebben als maatschappij. Het is vervolgens de kapitalist die, omwille van zijn rol als bezitter van de productiemiddelen, zich een deel van de rijkdom die de arbeider heeft gecreëerd toegeëigend – de winst. Dit proces is wat wij communisten onder uitbuiting verstaan. De kapitalist eigent zich de winst, die voortgebracht wordt door de arbeider, toe, zonder daarvoor zelf arbeid te leveren. Hij krijgt deze winst in de schoot geworpen, omdat hij de bezitter is van de productiemiddelen, omdat hij eigenaar is van zijn bedrijf.

Wat heeft dit nu te maken met de financiering van onderwijs? De kern dit verhaal is dat er een complete geldstroom, de winst van de kapitalist, buiten beschouwing wordt gelaten wanneer het gaat over de zogenaamde “betaalbaarheid” van gratis onderwijs (en andere voorzieningen zoals gezondheidszorg). De werkende klasse brengt veel meer rijkdom voort dan dat zij terugkrijgt. Miljarden verdwijnen in de zakken van het grootkapitaal, terwijl voor de werkende mensen zelfs basiszaken als onderwijs niet vrij beschikbaar zijn. In die zin is gratis onderwijs een politieke keuze, die in verhouding staat tot de systeemvraag: kapitalisme of socialisme-communisme?

Onderwijs is natuurlijk van belang voor alle mensen om hun persoonlijkheid en talenten te kunnen ontwikkelen. Maar laten we iets dieper ingaan op de vraag wat onderwijs voor rol heeft binnen de context van de kapitalistische maatschappij.

De rol van het onderwijs onder het kapitalisme

In de 20ste eeuw is er hard gestreden door de arbeidersbeweging en de studentenbeweging om onderwijs toegankelijker te maken, waarin communisten een belangrijke rol hebben gespeeld. Maar ook het kapitaal heeft tot op zekere hoogte belang bij het opleiden van de werkende bevolking.

Onderwijs is onder de huidige omstandigheden dan ook in de eerste plaats een middel voor de kapitalisten om hun winsten te verzekeren en te verhogen. Het onderwijssysteem creëert goedkope (hoog-) opgeleide arbeidskrachten. De focus ligt in het onderwijs daarom ook sterk op het verkrijgen van de vaardigheden die nuttig zijn voor de bedrijven en maar in zeer beperkte mate op de algemene ontwikkeling van de mens. Dat geldt voor MBO en HBO, maar steeds meer ook voor universitair onderwijs en zelfs middelbaar onderwijs). Daarnaast heeft het onderwijs ook een ideologische functie: de burgerlijke ideologie wordt in verschillende vormen gepropageerd via het onderwijs (we zullen hier nu niet uitgebreid bij stilstaan; eerder publiceerden we een evident voorbeeld hiervan, namelijk anticommunisme in het middelbaar onderwijs). Deze strategie voor het onderwijs wordt mede uitgerold door de EU – een imperialistisch verbond dat de belangen van het kapitaal behartigd.

We kunnen deze functies van het onderwijs onder het kapitalisme ook terugzien in de structuur van het Nederlandse onderwijssysteem. Na de basisschool worden kinderen van twaalf jaar al in drie categorieën geplaatst, grotendeels op basis van een enkele eindtoets (wat vroeger de cito-toets werd genoemd). Hier wordt al bepaald welke rol zij moeten hebben in de maatschappij. Theoretisch gezien is er de mogelijkheid om later door te stromen, maar in de praktijk komt hier niet veel van terecht (2).

Een kenmerkend aspect van deze verdeling van mensen in het onderwijssysteem in het bijzonder, en in het kapitalistische systeem in het algemeen, is de scheiding tussen handwerk en hoofdwerk, tussen praktische en intellectuele arbeid. Deze tegenstelling is een reflectie van de tegenstelling in de sociale positie die jongeren in gaan nemen. Jongeren wordt aangeleerd dat sommige mensen nu eenmaal gemaakt zijn voor handwerk, en sommige mensen nu eenmaal voor hoofdwerk. De aard van dit systeem ligt erin dat de arbeiders in verschillende groepen worden ingedeeld, met als één van de doelen de werkende klasse te verdelen. Dat vergemakkelijkt het tegen elkaar opzetten van groepen binnen de arbeidersklasse en tast de solidariteit onderling aan. Dat maakt het op zijn beurt weer makkelijker om de arbeiders uit te buiten. Het kapitalisme probeert zo een stroom aan arbeidskrachten voor verschillende sectoren te garanderen, en zo haar winsten veilig te stellen. Soms lukt dat, soms lukt dat minder goed.

Een andere manier waarop het kapitaal haar invloed uitoefent op het onderwijssysteem is door het constante herschikken van het onderwijssysteem om haar belangen het beste te kunnen dienen. Het onderwijssysteem dient de arbeidsmarkt, dat wil zeggen, het moet de arbeidskrachten leveren die op dit moment nodig zijn in de meest winstgevende sectoren. We zien bijvoorbeeld dat de IT-sector, in het bijzonder de automatisering, actief wordt gesteund door het kapitaal en daarom ook wordt gepromoot. Andere studierichtingen, waar ook belangrijke dingen worden gedaan, maar die niet winstgevend (genoeg) zijn, worden gekort. Dit proces gaat gepaard met ogenschijnlijke willekeur, waar hele studies worden opgericht om vervolgens na een paar jaar weer te worden afgeschaft. De studenten van zulke opleidingen zien na korte tijd hun diploma tot waardeloos verklaard worden. Ook de studenten in de sociale en geesteswetenschappen zien dit vaak gebeuren. Dit wordt dan tot eeuwige wet verklaard – dan hadden ze maar iets “nuttigs” moeten gaan studeren, dat wil zeggen, iets wat de winsten van het kapitaal in het werk kan vergroten!

Onderwijs onder het socialisme

Wat is het alternatief? Wanneer het kapitalisme omvergeworpen is en de werkende klasse zelf de controle heeft over de welvaart die we als maatschappij produceren, is er geen uitbuiting van de ene mens door de andere mens, en dan verdwijnt de rijkdom niet langer in de zakken van de kapitalisten. We noemen zo’n maatschappij socialisme.

De slogan ‘onderwijs is een recht, geen privilege’ is in de socialistische landen realiteit geworden. We zullen hier ingaan op enkele voorbeelden uit het hoger onderwijs in de Sovjet-Unie, waar na de socialistische Oktoberrevolutie in 1917 was begonnen aan de opbouw van het socialisme. Hierbij moeten we als kanttekening plaatsen dat wij niet ontkennen dat er in socialistische landen problemen waren. De werkelijkheid toont echter dat zelfs met minder middelen, socialistische landen hun inwoners rechten konden garanderen waar wij vandaag de dag enkel van kunnen dromen.

In de Sovjet-Unie werd in 1919 bij het 8e congres van de communistische partij een politieke basis gesteld voor de creatie van socialistisch onderwijs, met besluiten die – zeker in die tijd – revolutionaire waren:

  • Alle scholen voor algemeen onderwijs werden publiek en private scholen werden verboden.
  • Onderwijs moest gratis worden.
  • Gezamenlijk onderwijs voor mannen  en vrouwen (in die tijd kregen mannen en vrouwen – ook in Nederland – nog gescheiden les).
  • De kerk werd gescheiden van het onderwijs en van de staat. Er kwam verbod op religieuze ceremonies en onderwijs in religieuze dogma’s.
  • Afschaffing van lichamelijke straffen (die waren indertijd gangbaar in het onderwijs).
  • Alle nationaliteiten kregen recht op onderwijs en recht om onderwijs te krijgen in hun moedertaal (in Sovjet-Rusland en later de Sovjet-Unie leefden talloze bevolkingsgroepen die niet Russisch als moedertaal hadden; in de tijd van de tsaren werden zij onderdrukt, maar onder socialisme kregen deze bevolkingsgroepen het recht om onderwezen te worden in hun eigen taal).
  • Toelatingseisen voor hoger onderwijs aangepast zodat ook werkenden konden studeren.

In de eerste decennia van de opbouw van het socialisme werd er een enorme strijd gevoerd tegen analfabetisme, want het overgrote gedeelte van de Russische bevolking kon voor de revolutie niet lezen of schrijven. Daarin werden grote sprongen gemaakt en in 1959 konden alle inwoners van de Sovjet-Unie lezen en schrijven.

In 1975 bestonden 856 hoger onderwijsinstellingen, waaronder 65 universiteiten, waar 4,9 miljoen studenten studeerden. In 1913 waren er 11.600 wetenschappers, in 1975 meer dan 100 keer zoveel. In 1975 maakten de wetenschappers van de USSR een kwart van alle wetenschappers van de hele wereld uit.

Studeren was helemaal gratis. De sovjetstudenten hoefden niets te betalen voor colleges, practica, boeken, kantoorartikelen, etc. De overweldigende meerderheid van de studenten (meer dan 80%) ontving een uitkering, zodat ze hun behoeften konden dekken zonder hun ouders te belasten. Die uitkering was 25% hoger voor studenten met hoge cijfers en 15% hoger voor studenten die gestuurd werden door bedrijven en kolchoz om te studeren. Dus niet alleen betaalde de sovjetstudent niet om te studeren, maar hij werd zelfs betaald om te studeren!

Alle hoger onderwijsinstellingen hadden studentenhuisvesting. Wie studeerde in een andere stad dan waar zijn of haar gezin woonde, werd ondergebracht in de studentenhuisvesting. De prijs voor studentenhuisvesting was niet meer dan 7% van de uitkering die ze ontvingen. In de USSR bestond overigens een wettelijke regeling dat huur nooit meer dan 10% van het maandelijkse arbeidsinkomen mocht bedragen. Ondanks dat het aantal studenten steeds steeg, kon de behoefte aan studentenhuisvesting altijd gedekt worden dankzij de planmatige sociale en economische ontwikkeling. Studenten kregen korting in restaurants/eettenten en in de eetplekken op de campussen. Gedurende de hele studie hadden studenten gratis gezondheidszorg en tandartszorg.

Er waren speciale regelingen voor jonge gezinnen: zij kregen meer uitkering en moeders konden een jaar langer over hun studie doen. Er waren gratis kinderdagverblijven voor de kinderen van de studenten en medewerkers van de hoger onderwijsinstellingen. Dat zorgde ervoor dat vrouwen veel makkelijker konden studeren en konden werken als wetenschapper, zelfs als ze al moeder waren. Er waren  dan ook relatief veel vrouwelijke wetenschappers in de Sovjet-Unie.

De focus lag niet alleen op welke arbeidskrachten op korte termijn nodig waren in de economie, maar ook op de algemene ontwikkeling van mensen. Alle studenten kregen daarom in hun curriculum filosofie, politieke economie en geschiedenis, los van wat ze studeerden. De studieprogramma’s hadden als doel de combinatie van brede, algemene, wetenschappelijke opvoeding/onderwijs met diepe kennis van het concrete vakgebied. Bij de vormgeving van het rooster werd er rekening mee gehouden dat er genoeg tijd overbleef voor andere bezigheden. Studenten hadden gratis toegang tot sportscholen, sportvelden en culturele activiteiten, waarbij ze ook de benodigde middelen (bijv. muziekinstrumenten) konden krijgen. Aan de hoger onderwijsinstellingen werden dan ook op grote schaal sportclubs, theatergroepen, bands en dergelijke opgericht. De sovjetstudenten waren ook actief betrokken bij de internationale jongeren- en studentenbeweging.

Kenmerkend voor het hoger onderwijs in de USSR was de combinatie van onderwijs en praktische, productieve arbeid. Naast de hoorcolleges en werkcolleges was praktijkervaring op de werkplek een belangrijk onderdeel van de studie. De eerste twee jaren waren vooral gewijd aan het algemene onderwijs, met hoorcolleges, werkcolleges en werkstukken. De laatste jaren werd meer nadruk gelegd op specialisering voor elke student. Vanaf het derde jaar was een groot deel van het programma, ongeveer 30-40% gewijd aan praktijkervaring; de stages werden gedaan in laboratoria, ziekenhuizen, fabrieken, wetenschappelijke instituten en overheidsdiensten, afhankelijk van het vakgebied. Gedurende de hele stage was er educatieve begeleiding en werden de theoretische vraagstukken die naar voren kwamen aan de hand van de praktische arbeid besproken. In het laatste jaar werd een stage gedaan op een werkplek die samenhing met het vakgebied. De stage duurde tot wel een jaar, afhankelijk van de specialisatie. In de hele periode van de stage kreeg de student gewoon loon, zoals de andere werkers op de respectievelijke positie.

Laten we als voorbeeld het Instituut Energietechnologie nemen in Moskou, dat ongeveer zo groot was als een kleine stad. Het instituut had in 1959 16 accommodaties voor 6.000 personen, winkels, eetruimtes, een bedekt zwembad, sportscholen, sportvelden, een centrum voor preventieve gezondheidszorg, een polikliniek en een gezondheidscentrum met 250 bedden. Elke Universiteit had plaatsen in vakantieparken beschikbaar waar de studenten op vakantie konden gaan. In de jaren ’70 kon een student in de USSR 12 dagen op vakantie naar zo’n vakantieplek van de universiteit, inclusief eten, waarvoor ze slechts 7 roebel betaalden.

Studenten in de USSR hoefden dus niet te werken gedurende hun studie, want onderwijs was gratis en de socialistische staat zorgde voor de beschikbaarheid van alles wat de student nodig had om te kunnen studeren. Maar er waren veel arbeiders en boeren die wilden studeren, zonder helemaal te stoppen met werken. Daarom werden hoger onderwijsinstellingen opgericht waar men in de avond kon studeren of waar het niet nodig was elke dag aanwezig te zijn. Mensen die naast hun werk studeerden kregen een aangepast rooster voor hun werk met minder arbeidsuren en konden vrij krijgen voor hun studie, zonder dat ze loon hoefden in te leveren. De eerste jaren van hun studie kregen ze een maand per jaar extra vrij en in de laatste jaren nog eens 10 dagen (40 in totaal per jaar ). Afhankelijk van hun vakgebied, kregen ze vrij voor practica en het afleggen van examens. Om hun scriptie te schrijven aan het eind van hun studie, kregen ze 4 maanden vrij. In al die periodes waarin ze extra vrij kregen, werden ze gewoon betaald. In de laatste 10 maanden voor hun scriptie, kregen ze één dag per week vrij, die voor de helft betaald werd.

De afgestudeerden hoefden niet naar werk te zoeken. Op elke onderwijsinstelling was een speciaal comité die bestond uit vertegenwoordigers van het ministerie dat verantwoordelijk was voor het vakgebied waarvoor door de instelling specialisten werden opgeleid, alsmede vertegenwoordigers van de onderwijsinstelling zelf en vertegenwoordigers van de studenten. De ministeries hielden bij welke aanvragen voor opgeleid personeel bestonden in de industrie, diensten etc. (vacatures). Die aanvragen werden doorgegeven aan de respectievelijke onderwijsinstellingen. In de regel was het aantal posities groter dan het aantal afgestudeerden. De beschikbare posities werden bestudeerd door de eerdergenoemde comités, die daar met de studenten spraken. Er werd gekeken naar de specifieke behoeftes van de eenheid die een positie aanbood evenals naar de interesses en kwaliteiten van de student. Geen afgestudeerde werd aangesteld op een positie zonder zijn instemming. Meestal was er de mogelijk om te kiezen tussen verschillende posities nadat je was ingelicht over het werk, salaris, etc. Zes maanden voor afstuderen wist elke student op welke positie hij werk zou krijgen, en zo werd ook de mogelijkheid gegeven om adequaat voor te bereiden op de verantwoordelijkheden die bij de positie hoorden. De afgestudeerde moest minstens drie jaar werken op de positie waar hij werd aangesteld na zijn afstuderen. Dat was als het ware de plicht van de student tegenover de staat die het gratis onderwijs aanbood.

Noodzaak van strijd

De genoemde verworvenheden van het socialistisch onderwijs zijn niet uit de lucht komen vallen. Alleen door de collectieve strijd van de arbeidersklasse en de arme boeren, die in het Russische Keizerrijk werden onderdrukt, zijn zulke rechten en voorzieningen door de werkende klasse verworven en opgebouwd in de socialistische landen. Verworvenheden die na de contrarevolutie in 1991 stuk voor stuk ontmanteld zijn.

De geschiedenis toont dat verbeteringen niet worden gegeven, maar afgedwongen door strijd. We hoeven deze situatie waarin studenten veroordeeld worden tot een bestaan van schulden niet te pikken! Daarom zetten we ons in voor de ‘nietmijnschuldcampagne’ en eisen we de herinvoering van de basisbeurs!

En we gaan verder dan dat. We nemen geen genoegen met kruimels. Het zijn de kapitalistische verhoudingen die belemmeren dat er gratis en goed onderwijs is voor iedereen. De geschiedenis van de socialistische landen heeft al getoont welke enorme mogelijkheden het socialisme biedt voor de werkende klasse om een betere maatschappij op te bouwen. Een maatschappij verlost van werkloosheid, armoede, onzekerheid en oorlog, waarin elke jongere goed en gratis onderwijs kan volgen en de mogelijkheden krijgt om zijn of haar persoonlijkheid en talenten te ontwikkelen. Daarom organiseert de CJB jongeren in de strijd tegen het kapitalisme, voor het socialisme-communisme. Een betere wereld is mogelijk en noodzakelijk!

N.B. De CJB heeft zich altijd al ingezet voor de belangen van de studenten en scholieren voor goed en gratis onderwijs, voor goede en betaalbare studentenhuisvesting, etc. Daarbij doen we ook een poging om kritisch de ervaringen van het onderwijs zoals het georganiseerd was in de Sovjet-Unie en andere socialistische landen te bestuderen en daar lessen uit te trekken. We kijken daarbij naar de verworvenheden en successen, maar natuurlijk ook de zwaktes en fouten. Het doel in dit stuk is niet om een volledige analyse te bieden van het onderwijs in de Sovjet-Unie. We hebben slechts geprobeerd bepaalde verworvenheden te noemen. In de komende periode willen we dit onderwerp verder onderzoeken en zal er meer over worden gepubliceerd.

Noten:

  1. https://www.cbs.nl/-/media/_pdf/2018/30/41196-2018-80-04-i-signalement.pdf
  2. https://jeugdmonitor.cbs.nl/publicaties/Een%20op%20de%20vijf%20vmboers%20gaat%20naar%20het%20hbo