De Rijksuniversiteit Groningen heeft het afgelopen jaar meerdere Europese talen wegbezuinigd. Het is een voorbeeld van een trend die al langer gaande is, onder andere door jarenlange bezuinigingen op het hoger onderwijs. Topsectoren- en profileringsbeleid zorgen ervoor dat het hoger onderwijs op dezelfde manier georganiseerd wordt als het bedrijfsleven in het kapitalisme, terwijl de rol van de universiteit als kenniscentrum steeds beperkter wordt.

Werkgroep Onderwijs CJB

253947_2193

Onderwijs onder kapitalisme: wat kan het bedrijfsleven er aan verdienen?

De gang van zaken in Groningen is leerzaam voor iedereen die zich zorgen maakt over het verdwijnen van kleine opleidingen. Verschillende talenopleidingen zouden fuseren in één ‘brede bachelor’, Europese Talen en Culturen. Een paar maanden later bleken de verliezen bij de Letterenfaculteit zo groot te zijn dat vier talen, die eerst tot de brede bachelor zouden gaan behoren, niet meer aangeboden zouden worden: Deens, Noors, Hongaars en Fins.

Deze problemen komen op meerdere universiteiten voor: Letterenfaculteiten komen geld tekort en kiezen ervoor om als eerste de kleinere opleidingen weg te snijden. In 2012 besloot toenmalig staatssecretaris Halbe Zijlstra dat universiteiten extra geld kunnen krijgen als ze zich profileren op kwaliteit, excellentie en opleidingsaanbod. In de praktijk gaan de meeste investeringen naar ’topsectoren’, die vooral op één criterium geselecteerd zijn: wat kan het bedrijfsleven er aan verdienen?

In discussies over onderwijskwaliteit wordt nog vaak geschermd met het traditionele idee van een universiteit: een plaats waar studenten niet alleen worden klaargestoomd voor de arbeidsmarkt, maar waar ook onze wetenschappelijke en maatschappelijke kennis wordt vergroot. Op beleidsniveau is echter vooral het economische nut op korte termijn maatgevend. In een rapport van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) zien we nu voor het eerst de mogelijke gevolgen hiervan.

De Akademie voerde namens het ministerie van Zijlstra en zijn opvolger Bussemaker een onderzoek uit naar deze beleidskeuzes: zou het kunnen dat hierdoor belangrijke gebieden buiten de boot vallen? Begin 2013 kwam de Akademie met het verslag, waarin een voorzichtig ‘ja’ als antwoord werd gegeven. De Letteren vallen met dit beleid vrijwel direct onder het kopje ‘overig’. De Akademie deed geen uitspraken over de wenselijkheid van de opheffing van opleidingen, maar opperde voorzichtig dat er eerst een landelijke toets zou kunnen komen, zodat universiteiten niet zomaar opleidingen kunnen wegbezuinigen die verder nergens in Nederland beschikbaar zijn.

De universiteiten, verenigd in de VSNU, stonden meteen op hun achterste poten en spraken van een ‘sfeer van crisis’. Ook de decanen van verschillende Letterenfaculteiten, op lokaal niveau betrokken bij het uitvoeren van de bezuinigingen, reageerden woedend. De houding van minister Bussemaker veroorzaakte verwarring: eerst had ze gezegd dat opleidingen met weinig studenten geen bestaansrecht hebben, vervolgens ondersteunde ze de oproep van de KNAW om te voorkomen dat unieke opleidingen zouden wegvallen.

De redenering van de decanen dat kleine opleidingen niet behouden kunnen worden als OCW niet met geld over de brug komt is even formeel juist als nietszeggend. Het zijn immers de instellingen zelf die afspraken over zaken als prestaties of profilering met de politiek maken. Zij kiezen er niet voor om samen met hun studenten en personeel tegen ‘Den Haag’ op te trekken, maar juichen het sociaal leenstelsel toe en lobbyen voor uitbreiding van het bindend studieadvies naar ouderejaars.

Het wijzen naar Den Haag is dan een makkelijke manier om kritiek af te weren. De minister belooft dat ze de bezuiniging van het sociaal leenstelsel in de kwaliteit van het onderwijs zal investeren. Zouden daarmee eventueel unieke opleidingen gered kunnen worden, of zou dat geld ook vooral naar gebieden gaan die voor het bedrijfsleven interessant zijn? De VSNU stelt geen vragen, maar ondertekent vrolijk het Onderwijsakkoord, waarin een deel van het geld van het leenstelsel naar het basis- en voortgezet onderwijs gaat. Dit om een aantal meegaande onderwijsbonden te paaien en achter het regeerakkoord te krijgen. De Algemene Onderwijsbond had zich hier eerder al uit teruggetrokken en sprak van een ‘Onderwijsdictaat’.

Universiteiten zoals de RUG zijn opportunistisch bezig: als OCW geld vrijmaakt voor ’topsectoren’ staan ze vooraan in de rij. Ze kunnen mooi snijden in kleine opleidingen die geen geld opleveren, om zo hun betrouwbaarheid op het gebied van hard saneren aan te tonen. Als een instelling als de KNAW dan voorzichtig oppert dat er misschien iets van landelijke controle moet komen, zodat er geen unieke opleidingen uit Nederland verdwijnen, reageren ze als door een wesp gestoken en beroepen ze zich op hun autonomie als universiteit. Het is eigenlijk een bizarre dans tussen de politiek en de universiteiten.

Voor studenten is de concrete situatie dat hun opleiding wordt wegbezuinigd, en voor het wetenschappelijk personeel dat hun baan verdwijnt. Het topsectorenbeleid houdt in dat een groter deel van de overheidsinvesteringen gaat naar gebieden waar multinationals aan kunnen verdienen. Het gaat in feite om een systeem waarin de wet van de jungle heerst, en waarin er geen mechanisme is om het maatschappelijke nut van een ‘product’ te toetsen, behalve winstbejag. De kenniseconomie lijkt steeds meer op de echte economie.

De werkgroep onderwijs van de CJB houdt zich bezig met de belangenstrijd van studenten door onderzoek, analyses, het delen van ervaringen van studenten en deelname aan de studentenbeweging. We zetten ons in voor een bewuste, politieke en activerende studentenbeweging. Als je hierin ook geïnteresseerd bent, nodigen we je van harte uit om contact met ons op te nemen en mee te doen aan de werkgroep. Je hoeft hiervoor niet lid van de CJB te zijn. Stuur voor meer informatie een mailtje naar cjb@voorwaarts.net.