Ronald Maassen

Deze week vieren we 75 jaar bevrijding van het fascisme en herdenken we de vele doden van de Tweede Wereldoorlog. Om die reden brengt Voorwaarts een reeks historische artikelen uit over deze gruwelijke tijd. Als eerste in deze reeks kijken we naar het begin van de Tweede Wereldoorlog met de opkomst van het fascisme. Hoe definieer je deze politieke stroming, waarom kwam deze juist toen op en leidde hij naar de massaslachtingen van de Tweede Wereldoorlog?

Een definitie van fascisme is lastig te geven, tenminste voor burgerlijke historici. Vaak komt het op het volgende neer: het fascisme was een politieke stroming die zich tegen rechts en links keerde en autoritair nationalistisch ingesteld was. Alhoewel het niet echt onjuist is, zou je een dergelijke definitie net zo makkelijk op het oude Rome kunnen plakken als op het 20ste eeuwse Duitse nazisme. Je kunt hierdoor vraagtekens stellen bij de werkbaarheid van zo’n brede definitie.

Dat het burgerlijke historici niet lukt om tot een werkbare definitie van het fascisme te komen, komt niet doordat het hier gaat om een ongrijpbaar verschijnsel. Het vindt haar oorzaak erin dat burgerlijke historici zich vooral doodstaren op kenmerken van de vorm van het fascisme en koste wat kost weigeren om een klasse perspectief in te nemen. De politieke agenda die hierachter zit, is de poging om het fascisme van het ‘reguliere’ kapitalisme los te weken. Wanneer we namelijk wel een klassenperspectief innemen, is het makkelijker om een sluitende definitie te geven die ook nog breed toepasbaar is. In dit artikel zullen we daarom het klassenkarakter van het fascisme onder de loep nemen. We zullen dus niet inzoomen op de massa-rallies van Hitler of zijn ‘gelikte design.’ Dergelijke zaken waren namelijk deel van de brede politieke cultuur van die tijd en onderscheiden het fascisme niet van de katholieke politieke beweging of elke ander.

 

De situatie na de Eerste Wereldoorlog

Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren de kapitalistische elites van Europa met elkaar op de vuist gegaan in de concurrentiestrijd om afzetmarkten, grondstoffen en koloniën. Ongekende hoeveelheden arbeiders werden naar de fronten van Europa afgescheept om daar de dood te vinden. De nutteloosheid hiervan was voor velen duidelijk. Na de Eerste Wereldoorlog groeiden de arbeidersbeweging en de communistische beweging sterk. In Duitsland probeerden de communisten, gesterkt door het ontstaan van de nieuwe Sovjet-Unie, na de oorlog in 1919 zelfs een revolutie te ontketenen. Deze werd met geweld neergeslagen, maar het was duidelijk dat de klassenstrijd heviger zou worden dan ooit.

De Eerste Wereldoorlog had daarnaast de Europese kapitalistische elites amper gebracht wat ze hoopten: grenzen waren grotendeels hetzelfde gebleven. Hetzelfde gold voor de afzetmarkten en economische invloedssferen. Wat volgde, was een economische recessie. In Italië in 1921 opereerde de industrie ver onder de capaciteit die zij had, stagneerden de investeringen en daalden de winsten.[1] De kapitalisten gingen op zoek naar manieren om de winsten te laten stijgen en kwamen bij enkele aloude oplossingen: bailouts van de overheid en het korten van de lonen van de werknemers. Echter waren ondertussen vele Italianen georganiseerd in vakbonden en politieke partijen als de Communistische Partij Italië. Deze waren niet van plan om dit soort praktijken zo maar te pikken.

 

Wie dient wie?

Ook in Duitsland zagen de kapitalisten de winsten dalen, maar de arbeiders steeds strijdvaardiger worden. De recent opgekomen parlementaire democratie gaf die arbeiders ook nog een vehikel om hun -eigenlijk nog magere- overwinningen op het gebied van arbeidsrecht te verdedigen. Onder kapitalisten groeide hierdoor het idee dat de democratie afgedaan had. De Weimar republiek werd afgescheept als zwak en niet in staat om Duitsland door de recessie te leiden. Men zocht in deze landen naar oplossingen en vond deze in het fascisme.

Fascistische en extreem-nationalistische groepjes vond men in Duitsland en Italië in grote getale. Vaak bestond de aanhang hiervan uit ex-soldaten die na de Eerste Wereldoorlog zonder baan of met gekrenkte trots zaten. Opgebracht met ideeën over de grootsheid van de natie konden zij de nederlaag van de oorlog maar moeilijk verkroppen en zochten naar schuldigen. Die vond men in de jood of in de marxist -of beiden. Zij hadden het vaderland verraden en daardoor waren de tijden nu zo slecht. Door deze nationalistische instelling, waar de belangen van de kapitalistische klasse die van de gehele natie worden, waren zij een interessante pion in het spel van de kapitalisten.

In 1922 kwam Mussolini samen met de Federazione Industriale en afgevaardigden van het bankwezen en de grote agrarische bedrijven om de ‘Mars op Rome’ te plannen. De gulle heren droegen hier maar liefst 20 miljoen lira aan bij.[2] Mussolini en zijn fascistische partij hadden zich het jaar daarvoor bewezen door 120 vakbondsgebouwen te vernietigen, 243 socialistische centra aan te vallen, 202 arbeiders te vermoorden en 1144 arbeiders te verwonden.[3] Maar ook na de machtsovername bleef Il Duce de belangen van zijn kapitalistische broodheren dienen door arbeidsregulaties te verzwakken. Minimumloon werd afgeschaft, net als veiligheidsregulaties en betaling bij overwerk. De lonen daalden 50 percent en kinderarbeid werd opnieuw geïntroduceerd.[4] Arbeiders die hierover klaagden of ertegen in opstand kwamen, werden opgepakt door de fascisten.

 

Duitse praktijken

In Duitsland speelde zich voordat de machtsovername plaatsvond een soortgelijke praktijk af. De recessie na de Eerste Wereldoorlog was zwaar en de inflatie hoog, maar dat weerhield een groep industriëlen uit het Ruhrgebied er niet van om in 1923 100.000 Reichsmark vrij te maken voor een staatsgreep van Hitler’s NSDAP en generaal Erich Ludendorff.[5] Echter mislukte deze ‘Mars op Berlijn’ jammerlijk. De arbeidersklasse bleek te sterk en het Duitse kapitaal verwierp de putsch als vatbare tactiek.

Hitler en consorten kwamen na de mislukte staatsgreep na 13 maanden weer op vrije voeten. Hij begon een massabeweging op te bouwen, maar dat kon hij niet zonder de steun van de kapitalisten. Op 18 juni 1926 gaf hij de eerste van een reeks lezingen voor clubjes industriëlen uit de Ruhr. Deze werden steeds beter bezocht totdat bij de laatste van de serie zelfs 600 aanwezigen waren die na afloop de lezing met uitzinnig geklap afsloten, zo valt te lezen in bronnen uit die tijd.[6] Daarbij moet in acht worden genomen dat dit ver voor de enorme verkiezingswinst van 1930 was. Dat is belangrijk omdat burgerlijke historici zich in allerlei bochten wringen om aan te tonen dat het kapitaal achter Hitler aanliep in plaats van andersom.

Echter was het dus zeker wel zo dat Hitler zich actief profileerde als belangenbehartiger van het kapitaal. Dat wordt duidelijk wanneer we zijn speeches analyseren: Met nadruk verzekerde Hitler zijn toehoorders ervan dat de NSDAP ‘voor het behoud van het privébezit opkwam en de ‘vrije handel’ beschermde als ‘doelmatigste of zelfs enig mogelijke economische orde.’ Maar alleen in een krachtige staat kon er een krachtige economie bestaan. Deze staat kon dan weer alleen door een ‘confrontatie’ met het marxisme tot stand komen. En daar, aldus Hitler, begon het werk en de taak van de nationaalsocialistische beweging.[7] Niet gek dat dergelijke beloftes applaus van de aanwezige industriëlen trok.

 

De rol van het fascisme

Als we fascisme vanuit klasseperspectief bekijken, zien we dat het voornamelijk de belangen van het kapitaal dient in haar economische politiek. Het is echter meer dan alleen economische politiek, want anders zou het een reguliere rechtse partij zijn. Het fascisme stelt zich als doel om de parlementaire democratie te vervangen door een dictatuur. Het streeft dit na omdat het de belangen van (delen van) het kapitaal het best behartigt op die manier. Het fascisme is daarmee kenmerkend voor een laat stadium van de kapitalistische ontwikkeling: die van imperialisme, dat gekenmerkt wordt door de grote invloed van het monopoliekapitaal. Wanneer grote sectoren van de (nationale) economie beheerst worden door enkele bedrijven hebben die bedrijven enorme macht op de markt, maar ook last van een dalende winstvoet. Zij hebben namelijk hun groei grotendeels gemaximeerd en moeten op andere manieren op zoek naar manieren om de winst te versterken. Dat kan enerzijds door internationale uitbreidingsoorlogen voor nieuwe markten en anderzijds door de interne kosten, zoals loon, te verlagen. We zien dat het fascisme met haar agressieve uitbreidingsbeleid en haar doel om het marxisme -en dus arbeidersstrijd- te vernietigen aan beide doelen gehoor geeft.

Daarnaast heeft het fascisme ook een rol in de arbeidersklasse zelf. Voor de Eerste Wereldoorlog en het ontstaan van de Sovjet-Unie geloofde het kapitaal dat het de arbeiders met toezeggingen aan de ene kant en repressie aan de andere kant onder de duim zou kunnen houden. De groei van communistische en arbeiderspartijen en het succes van de revolutie in de Sovjet-Unie hebben deze tactiek aan het wankelen gezet. Het fascisme bood precies een aanlokkelijke ideologie voor de kapitalisten om in te investeren doordat zij de belofte maakte om de arbeidersbeweging te vernietigen en de socialistische arbeiders te ‘nationaliseren.’[8]

Deze beloftes tekenden het fascisme en haar opmars tot in haar uiterste, brute resultaat De uitbreidingsoorlog die het kapitaal nodig had kwam er. Tienduizenden socialisten, communisten en vakbondsmensen werden vermoord. Het is geen toeval dat er naast Auschwitz grote fabriekscomplexen stonden van chemisch concern IG-Farben en wapenfabrikant Krupp. Hier werden tienduizenden gevangenen van het nabijgelegen kamp letterlijk dood gewerkt als goedkope arbeidskrachten.[9]

Het fascisme kwam op omdat het kapitaal haar nodig had en ondersteunde. Dat wordt maar al te gauw duidelijk als we de simpele vraag stellen wie de nazi’s dienden en wie hen bekostigden. In de geschiedschrijving krijgen nog te vaak de domme massa’s de schuld voor de opkomst van Hitler, want zij zouden zich tot zijn leugens en haat hebben laten verleiden. Of de schuld wordt in de schoenen van de communisten geschoven omdat ook zij de parlementaire democratie aanvielen. Beide uitleggen overleven de loep van de klassenanalyse niet. Laat ons duidelijk stellen dat fascisme een wapen van het kapitaal is en dat wij deze vernietigende ideologie nooit meer moeten toestaan of onderschatten.

 

 

[1] Michael Parenti, Blackshirts and Reds (San Francisco, 1997) 3.

[2] Parenti, Blackshirts and Reds, 4.

[3] R. Palme Dutt, Fascism and Social Revolution (New York, 1935) 124.

[4] Parenti, Blackshirts and Reds, 7.

[5] Kurt Gossweiler, ‘Van Weimar tot Hitler,’ in: Kurt Gossweiler (red.), Hitler: een onstuitbare opgang? (Berchem, 2006) 23-56, alhier 27.

[6] Kurt Gossweiler, ‘Hitler en het Kapitaal – 1925-1928,’ in: Kurt Gossweiler (red.), Hitler: een onstuitbare opgang? (Berchem, 2006) 57-94, alhier 83.

[7] Gossweiler, ‘Hitler en het Kapitaal,’ 74.

[8] Ibidem, 61.

[9] Parenti, Blackshirts and Reds, 9.