Om stappen te maken in de opbouw van de partij en de arbeidersbeweging is het van belang om lessen te trekken uit de geschiedenis. In dat kader, publiceren we een stuk dat ingaat op het eurocommunisme, een reformistische stroming die in de naoorlogse periode de overhand kreeg in een reeks partijen, waaronder de CPN vanaf de jaren ’70. Het is van belang om het eurocommunisme te doorgronden, want het eurocommunisme heeft erg veel verwarring gecreëerd die ook vandaag nog invloed heeft (zie het Besluit over partijopbouw van het 7e Congres van de NCPN). Het onderstaande stuk is geschreven door Raúl Martínez, lid van het Politiek Bureau van de Communistische Partij van de Werkers van Spanje (PCTE). Het geeft een goed beeld van hoe het eurocommunisme leidde tot de omvorming van de Communistische Partij van Spanje (PCE) in een sociaaldemocratische partij, die momenteel deel uitmaakt van een regering die afbraakbeleid doorvoert en betrokken is bij het imperialisme van de NAVO en de EU.
Raúl Martínez (Communistische Partij van de Werkers van Spanje)
De lange reis van het eurocommunisme
Op 13 januari 2020 werd in Spanje de eerste coalitieregering sinds de Tweede Republiek (de periode 1931-1939, nvdr) geïnstalleerd, met ministers van de PSOE (Spaanse Socialistische Arbeiderspartij) en Unidas Podemos, de coalitie van Podemos, Izquierda Unida en de Communistische Partij van Spanje (PCE). Sindsdien hebben twee leden van de PCE zitting in de ministerraad: Yolanda Díaz als minister van Arbeid, en Alberto Garzón als minister van Consumentenzaken.
De lange reis van het revisionistische PCE-leiderschap, met aan het hoofd Santiago Carrillo (algemeen secretaris van 1960 tot 1982, nvdr), begint aan een nieuwe etappe. Het doel van het eurocommunisme is bereikt. Ze zitten nu in de regering. Dit is het moment van de waarheid, het moment waarop de praktijk al dan niet de stellingen bevestigt die het Spaanse communistische leiderschap aangezet hebben om elke revolutionaire strategie op te geven, om de stellingen door te voeren die na het 20ste Congres van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie (Moskou februari 1956, nvdr) dominant zijn geworden en om de lijn van collaboratie met de bourgeoisie te versterken, die de communistische beweging in een crisis heeft gestort die tot op heden duurt.
Het Politiek Bureau van de PCTE gaf op 7 januari 2020 een publieke verklaring uit over deze nieuwe coalitieregering. De PCTE waarschuwde daarin dat een dergelijke regering niets anders zou doen dan de kapitalistische uitbuiting beheren. We waarschuwden voor de valse illusies die in aanzienlijke delen van de arbeidersbeweging werden gewekt, gebaseerd op een reeks symbolische voorstellen. We riepen op om geen vertrouwen te hebben in de nieuwe sociaaldemocratische regering, die gevormd werd om een massamobilisatie tegen de komende uitbraak van de nieuwe kapitalistische crisis tegen te houden.
Kortom, de PCTE verzette zich tegen het sociaaldemocratische beheer van het kapitalisme, en versterkte haar inzet om de onafhankelijkheid van de arbeidersklasse in stand te houden. Ze riep de arbeiders op beslissende stappen te zetten om de Communistische Partij te versterken en de krachten te bundelen op basis van een strategie voor de omverwerping van het kapitalisme.
Deze tekst past in deze strijd. Zoals we later zullen zien, zijn veel van de argumenten van de aanhangers van de strategie van het kapitalismebeheer gebaseerd op vermeende nationale kenmerken. Enkele van die nationale kenmerken zouden ook voor andere landen in Zuid-Europa gelden en zouden het volgen van een eigen pad rechtvaardigen.
De balans van een jaar kapitalismebeheer
De vorming van de coalitieregering en haar eerste jaar van kapitalismebeheer vonden plaats aan het begin van een nieuwe crisis van overproductie en overaccumulatie van kapitaal. Een crisis die niet veroorzaakt is door de coronapandemie. Volgens ons willen degenen die de crisis verklaren door de oorzaken ervan terug te voeren op de pandemie, het kapitalisme alleen maar vrijpleiten. Zij verhullen zelfgenoegzaam dat de oorsprong van de crisis gelegen is in de tegenstellingen waar het kapitalisme mee te maken heeft, en niet in externe factoren of een andere beheersvorm. De beslissingen die genomen werden om de pandemie te bestrijden, versnelden de nieuwe economische crisis die sinds 2014 aan het opkomen was; iets waarvoor de communisten nadrukkelijk hadden gewaarschuwd.
De coalitieregering heeft op de uitbraak van de crisis geantwoord met de leuze dat deze keer ‘niemand aan zijn lot wordt overgelaten’. Men probeert zo het verschil te maken met de wijze waarop de kapitalistische crisis van 2000-2014 beheerd werd. In deze redenering ligt het probleem niet in het kapitalisme zelf, maar in het neoliberalisme. Het sociaaldemocratische programma zou er dus voor zorgen dat de arbeiders niet voor de gevolgen van de crisis opdraaien.
Zelfvoldaan wordt verzwegen dat de eerste fase van de vorige crisis ook beheerd werd door een sociaaldemocratische regering. Men probeert het neoliberale beheer voor te stellen als enige verantwoordelijke voor de gevolgen van de crisis, en te verhinderen dat er parallellen worden getrokken tussen de maatregelen die door de Zapatero-regering (PSOE) werden genomen en die nu worden opgestart (Zapatero was premier van 2004 tot 2011, nvdr).
Nu is het sociaaldemocratische verhaal gebaseerd op een reeks symbolische maatregelen die duidelijk zouden moeten bewijzen dat het niet opnieuw de arbeiders zullen zijn die binnen het raamwerk van het kapitalisme voor de gevolgen van de crisis gaan betalen. De PCTE heeft herhaaldelijk aangegeven dat er verschillen zijn tussen enerzijds de publieke verklaringen van de regering en de maatregelen die in het Staatsblad worden gepubliceerd, en anderzijds de werkelijkheid die te vinden is op de werkvloer en in de volkswijken. De afstand tussen de sociaaldemocratische propaganda en de werkelijkheid dreigt een kloof te worden.
De vorige kapitalistische crisis in Spanje brak uit in 2008. Daarna was de Spaanse regering in handen van de PSOE tot aan de algemene verkiezingen van november 2011. In de eerste fase van die crisis antwoordde de regering met een programma van typisch keynesiaanse maatregelen. Enerzijds het stimuleringsplan voor economie en werkgelegenheid (in de volksmond bekend als ‘Plan E’), dat samen met andere reeks aan maatregelen hoofdzakelijk bedoeld was om de autoindustrie en het toerisme te steunen. Anderzijds de zogenoemde strategie van ‘duurzame economie’, gespecificeerd in een Wet voor duurzame economie, die Plan E moest vervangen en het Spaanse productiesysteem onder kapitalistische termen moest vernieuwen. Dat was de uiterste grens voor een dergelijk keynesiaans overheidsbeleid.
Vanaf mei 2010 sloeg dezelfde sociaaldemocratie de weg van de bezuinigingen in. Er werden harde arbeidshervorming opgelegd (juni-september 2010) en in augustus 2011 werd de hervorming van artikel 135 van de grondwet goedgekeurd om de zogenaamde ‘gulden financieringsregel’ erin op te kunnen nemen (als begrotingsnorm, nvdr).
Te midden van intens sociaal protest, maakte de sociaaldemocratie zo de weg vrij voor de komst van de regering van de Partido Popular (conservatieve christendemocratische partij, nvdr) na de algemene verkiezingen van 20 november 2011. Deze nam onder leiding van Mariano Rajoy het roer over in het beheer van het Spaanse kapitalisme en bleef harde klappen uitdelen aan de arbeidersklasse en de rest van de bevolking.
De retoriek van de huidige regering is een rechtstreekse erfgenaam van die van Zapatero’s PSOE tot mei 2011. We zien nu weer plannen die speciaal gericht zijn op de ondersteuning van de auto-industrie (het zogenoemde MOVES-plan) en de toerismesector. Via de Wet inzake klimaatverandering en energietransitie wordt opnieuw gesproken over de modernisering van het Spaanse productieapparaat; nu met behulp van het zogenoemde ‘groene kapitalisme’.
Precies zoals in de vorige crisis, heeft de sociaaldemocratische regering zich met een grote hoeveelheid publieke middelen in dienst gesteld van de concerns. Deze keer verloopt dat door leningen aan kapitalisten te verstrekken, zonder of tegen zeer lage rente, evenals, heel opvallend, via vrijstellingen of kortingen op de ondernemersafdrachten voor de sociale zekerheid.
Tegelijkertijd brengt de noodwetgeving, die tijdens de op 14 maart 2020 afgekondigde alarmtoestand werd aangenomen, een ‘moderniseringsproces’ van de arbeidsverhoudingen op gang in dienst van de bourgeoisie. De politieke regeringskrachten hebben de belofte van het terugdraaien van de arbeidshervormingen die tijdens de vorige economische crisis werden doorgevoerd (in 2010 door de PSOE en in 2012 door de Partido Popular), ingeruild voor het verder ontwikkelen en op grote schaal gebruiken van de mechanismen die door deze arbeidshervormingen werden ingevoerd. Ze beloven een nieuw werknemersstatuut, maar alles wijst erop dat dat gebaseerd zal worden op de ‘uberisering’ van de arbeidsmarkt, op de uitbreiding van de inzet van oproepkrachten, en vooral op het bedrieglijke concept van ‘flexicurity’ – zoals dat in de Europese Unie (EU) genoemd wordt – met een verdere versterking van de individualisering van de arbeidsverhoudingen ten koste van collectieve onderhandelingen tot gevolg.
Wat de huidige regering feitelijk doet, is het voor het kapitaal gemakkelijker maken om een hogere uitbuitingsgraad te realiseren, met als gevolg een massale verarming van de arbeiders. De waardedaling van de waar arbeidskracht, waarvan in grote sectoren de prijs momenteel onder de reproductiekosten ligt, heeft geleid tot een snelle groei van de zogenoemde ‘werkende armen’. De regering heeft hierop gereageerd met het aannemen van het zogenoemde vitale minimuminkomen, dat met publieke middelen de door de kapitalistische uitbuiting veroorzaakte omstandigheden van ellende en honger moet aanvullen en dat de reproductie van de werkende bevolking veilig moet stellen.
De kwestie van extreemrechts
Dit proces van kapitalistische modernisering vindt plaats onder politieke omstandigheden die worden gekenmerkt door de opkomst van extreemrechts. De snelle groei van de politieke partij Vox, die in 2013 is ontstaan als afsplitsing van de Partido Popular en waarmee ze veel uitgangspunten deelt, wordt door de PSOE en Unidas Podemos gebruikt om de arbeidersbeweging voor een vals dilemma te plaatsen: óf je steunt de coalitieregering óf je helpt de groei van het fascisme.
De PCTE heeft destijds de opkomst van Vox gekarakteriseerd als het antwoord van een sector van de bourgeoisie op het beheer van de kapitalistische crisis van 2008-2014, in een situatie die gekenmerkt werd door een hevige onderlinge strijd binnen de bourgeoisie, zowel op nationaal als internationaal terrein. Vox vertegenwoordigt het maximaal haalbare programma van de bourgeoisie, maar kan niet als een fascistische kracht worden aangemerkt omdat haar strategie vooralsnog binnen de standaarden van de burgerlijke democratie blijft.
Dat wil echter niet zeggen dat onder condities van toenemende klassenstrijd deze strategie niet zou kunnen veranderen in een fascistoïde programma. Maar het feit dat de taal van Vox gebaseerd is op de verdediging van de politiek van Franco (fascistische dictator van Spanje in 1939-1975, nvdr) en op een radicaal anticommunisme, betekent niet dat haar standpunten wezenlijk verschillen van die van andere rechtse partijen, zoals indertijd de Volksalliantie of de Eenheid van het Democratisch Centrum, of van de Partido Popular zelf in de laatste decennia.
Wat wel nieuw is, is het antwoord van de sociaaldemocratie op Vox:
– Ze moedigt verbaal de polarisatie tussen de sociaaldemocratie en extreemrechts aan.
– Ze presenteert tegenover extreemrechts de huidige coalitieregering als een nieuwe versie van het Volksfront.
– Ze rechtvaardigt de aanwezigheid van PCE-leden in de regering met een beroep op de ‘democratische traditie’ van de PCE, d.w.z. het eurocommunisme.
Op deze manier probeert ze enerzijds het rechtse blok zodanig verdeeld te houden dat het spel met het districtenstelsel haar de mogelijkheid biedt om een parlementaire meerderheid te behouden, en anderzijds de arbeidersklasse in de val te lokken van ‘eenheid op links’. Daartoe vervalst ze de geschiedenis van de communistische strijd in Spanje en laat die beginnen op het moment dat de PCE het revolutionaire pad verliet en een in essentie sociaaldemocratische partij werd.
En weer de ‘patriottische bourgeoisie’
De coalitieregering is noodzakelijkerwijs een kapitalistische regering. Maar zolang ze een beroep doet op de stemmen van de bevolking en bestaat uit parlementair linkse politieke krachten, verhult ze haar burgerlijk karakter door onwaarachtig te doen alsof ze verschilt van de heersende klassen.
Uit de kringen van zowel de PSOE als Unidas Podemos klinken oproepen om een akkoord te sluiten met ‘patriottische ondernemers’. Daarbij wordt de arbeidersbeweging gepresenteerd met het bestaan van een ‘goede bourgeoisie’ en een ‘slechte bourgeoisie’. Enerzijds een bourgeoisie die rechts en extreemrechts steunt, tegen de EU en vóór Donald Trump, Bolsonaro en anderen is, erfgenaam van de autarkie van Franco, achterlijk en reactionair, en liefhebber van belastingfraude en speculatie… En anderzijds een ondernemerssector, de ‘patriottische’, die de regering steunt en welwillend staat tegenover afspraken met vakbonden binnen het raamwerk van de ‘sociale dialoog’. Die bereid is plannen te lanceren voor de modernisering van de Spaanse economie samen met de EU, voorstander is van het betalen van eerlijke belastingen en ook van enige herverdeling van rijkdom, en die bovendien kosmopolitisch en democratisch is.
Premier Pedro Sánchez (PSOE), de leider van Podemos – Pablo Iglesias – en de coördinator van Izquierda Unida – Alberto Garzón – hebben een direct beroep gedaan op deze denkbeeldige sectie van de bourgeoisie.
Oude eurocommunistische recepten in het nieuwe sociaaldemocratische verhaal
Het verhaal van de regerende sociaaldemocratie en haar partijen is helemaal niet nieuw. Veel van hun standpunten zijn feitelijk overgenomen van het eurocommunisme en rechtvaardigen actief de politieke standpunten die in de laatste jaren van het Franco-regime werden ingenomen onder leiding van Santiago Carrillo.
Momenteel wordt de nadruk gelegd op een zekere uitzonderlijkheid van Spanje, die te wijten zou zijn aan enerzijds het eeuwenlang achterblijven van de ontwikkeling van de nationale productiekrachten – het resultaat van de specifieke omstandigheden waaronder in Spanje de overgang van het feodalisme naar het kapitalisme heeft plaatsgevonden – en anderzijds aan het standhouden van het fascistische regime in Spanje na de antifascistische overwinning van de volkeren in de Tweede Wereldoorlog.
Op basis hiervan concluderen de revisionistische krachten dat in Spanje de burgerlijke revolutie nog niet voltooid is. De alliantie van de arbeidersklasse met de ‘democratische bourgeoisie’ of met de ‘patriottische bourgeoisie’ is daarom gerechtvaardigd, teneinde deze onvoltooide burgerlijke revolutie af te maken en een burgerlijke democratie te bereiken zoals in de landen om ons heen. Op deze manier wordt de deelname van bepaalde krachten, die zeggen communistisch te zijn, aan de burgerlijke regering gerechtvaardigd.
Deze standpunten werden in het eerste jaar van de regering geuit, toen de noodzaak van nieuwe ‘Pacten van Moncloa’ werd bepleit. Deze pacten, die getekend werden in 1977, stelden de Spaanse bourgeoisie in staat om uit te gaan van een programma dat enerzijds op economisch terrein de arbeidersklasse onderwierp aan de maatregelen die de kapitalisten nodig hadden om de crisis aan te pakken, en anderzijds op politiek terrein de PCE, in de overgang van de fascistische dictatuur naar de burgerlijke democratie, definitief over de streep trok om haar revolutionaire strategie helemaal op te geven. De arbeidersklasse verloor zo haar politieke onafhankelijkheid, de revolutionaire arbeidersbeweging werd klemgezet en aan de klassegeoriënteerde lijn van de vakbeweging werd een harde slag toegebracht.
In de huidige economische crisis, die versneld is door de pandemie, heeft de premier niet geaarzeld op te roepen tot nieuwe ‘Pacten van Moncloa’, waarin de politieke krachten zich verbinden tot het ontwerpen en realiseren van hele series maatregelen die de aanpak van de crisis mogelijk maken door een proces van modernisering van het Spaanse kapitalisme op gang te brengen.
Dit initiatief heeft (in mei 2020, nvdr) geresulteerd in de vorming van een Commissie voor Sociale en Economische Wederopbouw in het Congres van Afgevaardigden, onder voorzitterschap van afgevaardigde Patxi López (PSOE) en met als eerste vicepresident de algemeen secretaris van de PCE, als vertegenwoordiger van Unidas Podemos.
Deze commissie was georganiseerd in verschillende thematische subcommissies waarin naast deskundigen op verschillende terreinen ook vertegenwoordigers van vakbonden, werkgevers- en andere organisaties zitting hadden met het doel overeenstemming te bereiken over de maatregelen die nodig waren om de crisis aan te pakken. Dat wil zeggen, de commissie moest een nieuw pact tussen de klassen bereiken, dat zou zorgen voor het overleven van het Spaanse kapitalisme, met een nieuwe moderniseringsimpuls, terwijl een zekere mate van sociale vrede behouden bleef.
De rechtvaardiging voor de deelname van zich communistisch noemende krachten aan de regering en de bovengenoemde commissie, is gebaseerd op de belangrijkste argumenten die in de tweede helft van de vorige eeuw door het eurocommunisme werden gebruikt. Daartoe wordt tegenover rechtse en extreemrechtse aanvallen gewezen op de bijzondere rol die de communisten in Spanje speelden: de ‘verdediging van de democratie’, de politiek van ‘nationale verzoening’, de ‘passie voor eenheid’, enz.
In werkelijkheid wordt het eurocommunistische beleid benadrukt. Beleid dat geleid heeft tot het opgeven van elke revolutionaire strategie, het breken met de internationale communistische beweging en het verraden van de socialistische landen. De voorbeeldige strijd van de Spaanse communisten tegen het fascisme wordt op emotionele wijze aangeroepen om dit voorbeeld vervolgens te offeren op het altaar van de kapitalistische democratie. De omvorming van de historische PCE tot een sociaaldemocratische partij wordt verdedigd om de deelname aan de burgerlijke regering te kunnen rechtvaardigen.
Moeten communisten deelnemen aan burgerlijke regeringen?
De PCTE doet haar uiterste best om de geschiedenis van de communistische beweging in Spanje te analyseren. Onze analyse leidt tot een conclusie die haaks staat op de standpunten die de regeringsdeelname van communistische krachten in burgerlijke landen rechtvaardigen. In onze visie waren er in de hele 20ste eeuw en zijn er ook vandaag geen nationale bijzonderheden die de communistische deelname aan een kapitalistische regering rechtvaardigen.
Wij zijn van mening dat de Communistische Internationale (1919-1943, nvdr) te veel de nadruk heeft gelegd op elementen van achtergesteldheid in de economische basis van landen als Spanje. Op grond hiervan werd het type revolutie dat in elk land aan de gang was, op een schematische manier beoordeeld, ook al werd beweerd dat de arbeidersklasse een hoofdrol zou moeten spelen in gevallen waarin de revolutie als burgerlijk-democratisch werd omschreven. Door deze beoordelingsfouten resulteerde de voortzetting van de volksfrontpolitiek onder de omstandigheden van na de Tweede Wereldoorlog in een verzwakking van de revolutionaire strategie in een groot aantal landen waaronder Spanje. De lijn van klassencollaboratie werd versterkt en dit heeft, samen met de negatieve conclusies van het 20ste Congres van de CPSU, beslissend bijgedragen aan de omvorming van verschillende communistische partijen, zoals de PCE.
Het belang van de feodale overblijfselen mag volgens ons in de jaren dertig van de vorige eeuw dan overdreven zijn, als nu gesteld wordt dat dergelijke overblijfselen nog steeds aanwezig zijn in de Spaanse kapitalistische structuur en daaruit vervolgens de conclusie getrokken wordt dat de communisten deel moeten nemen aan de kapitalistische regering, dan betekent dat, dat het marxisme volledig wordt losgelaten. Spanje is een imperialistisch land waarin de enig overgebleven revolutie, de socialistisch-communistische is. Er is geen historisch kenmerk dat de theorie van een eigen pad naar het socialisme rechtvaardigt. Dergelijke argumenten zijn feitelijk bedoeld om tot elke prijs het verlaten van de revolutionaire strategie en de omvorming van communistische krachten in sociaaldemocratische partijen goed te praten.
Ontkennen dat het tijdperk van de burgerlijke revoluties voorbij is, leidt tot het witwassen van de kapitalistische dictatuur onder het voorwendsel van het verdedigen of verdiepen van de burgerlijke democratie. Tegelijkertijd betekent het rechtvaardigen van deelname aan de kapitalistische regering vanwege de dreigende opmars van extreemrechts – zoals momenteel in Spanje gebeurt – het reduceren van het programma van de arbeidersklasse tot de verdediging van een van de vormen van overheersing door de bourgeoisie, namelijk de burgerlijke democratie, en de onderwerping daaraan op ideologisch, politiek, economisch en organisatorisch niveau. Dit miskent de bestaande lijnen van continuïteit tussen de verschillende vormen van overheersing door de bourgeoisie en daarmee de algemene reactionaire trend in het imperialistisch tijdperk.
Ook de redenering van ‘het kleinste kwaad’ rechtvaardigt deelname van communistische krachten aan burgerlijke regeringen niet. De internationale communistische beweging bezit een rijke ervaring met wat deelname aan kapitalistische regeringen betekent. Er is geen enkel geval waarin de deelname van communisten aan een dergelijke regering geresulteerd heeft in de versterking van de posities van de arbeidersklasse. Integendeel, deze ervaringen hebben in alle gevallen geleid tot de verzwakking van klassegeoriënteerde standpunten, tot het wekken van valse verwachtingen over geleidelijke ontwikkelingen en over de parlementaire weg naar het socialisme, en tot het bevorderen van de omvorming van communistische krachten in sociaaldemocratische.
Op alle fronten moet een niet aflatende strijd gevoerd worden tegen dergelijke standpunten. En dat moet gedaan worden op een beredeneerde manier, die de sectoren van de arbeidersklasse die vastzitten in de logica van ‘het kleinste kwaad’ vooruit helpt naar revolutionaire standpunten. Dus: de maatregelen ontmaskeren die de regering zegt te nemen om de verschillende bevolkingsgroepen te ondersteunen; geduldig uitleggen hoe deze maatregelen passen in de logica van de modernisering van de uitbuiting; eraan bijdragen dat het antwoord van de arbeidersklasse op de crisis zo massaal mogelijk is; en bijdragen aan de organisatie van de volkslagen in de wijken en van de scholierenbeweging op middelbare scholen en studentenbeweging op onderwijsinstellingen. Al deze taken leiden ook tot een versterking van de Communistische Partij als op de eerste plaats klassegeoriënteerde krachten samengebracht worden die op basis van hun eigen ervaring beginnen te begrijpen dat een vastberaden strijd voor socialisme-communisme de enige uitweg voor de arbeidersklasse, en de taak van ons tijdperk is.
Aan alle sociaaldemocratische regeringen komt weliswaar een einde, maar tijdens hun regeerperiode wordt de kapitalistische uitbuiting wel verhevigd. Daarom is de enige optie de frontale oppositie en de ontmaskering van hun sociaaldemocratisch beleid en hun eurocommunistische aanhangers. Dat is de conclusie die uit de ervaringen in Spanje kan worden getrokken.
* Raúl Martínez is lid van het Politiek Bureau van de PCTE. Bron: International Communist Review 11-2021. Vertaling: Louis Wilms. Overgenomen uit Manifest 19 januari 2023.