Anton Hofmann
Wie wil er nu nog flexwerk? Nadat we jarenlang te horen hebben gekregen dat vaste contracten niet meer echt van deze tijd zijn, lijkt het alsof de rollen zijn omgedraaid. Bij de verkiezingen van afgelopen maart kon je bij alle partijen, met één uitzondering, in het programma lezen dat de “flexibilisering van de samenleving” was doorgeslagen, of dat flexwerk “eerlijker” moest worden gemaakt. Hier is iets opvallends aan de hand. Want de meeste Nederlandse partijen zijn ook erg pro Europese Unie (EU), die, en dan drukken we het zachtjes uit, een rol speelde in het invoeren van flexwerk in Nederland. Die rol, en de gevolgen van flexwerk, zijn het onderwerp van dit artikel.
De ‘voordelen’ en nadelen van flexwerk
Als we het over flexwerk hebben dan hebben we het over banen zonder vast contract. In plaats van een contract voor onbepaalde tijd met een vast aantal uren, krijg je dan een contract zonder vaste uren, en vaak voor een korte tijdsduur, zoals een maand. Er zijn echter nog onzekerdere vormen van flexwerk, namelijk als er sprake is van een “payrollconstructie”. Bij zo’n soort constructie sluit je een contract af met een derde partij, zoals een uitzendbureau of payrollbedrijf, en niet met het bedrijf waar je wel fysiek werkt. Als het bedrijf waar je werk voor verricht jou niet meer wilt, om wat voor reden dan ook, laten ze weten aan het payrollbedrijf dat je niet meer nodig bent. Je krijgt dan helemaal niks meer, en er is niets wat je eraan kan doen. Of stel dat je op uurbasis betaalt krijgt via een inklok-systeem. Als je geen uren meer toegewezen krijgt, kan je ook niet werken. En ook hier is er niks wat de werker eraan kan doen.
Al het geld wat de bazen besparen met dit soort constructies, is geld wat anders naar de werkers zou gaan. Flexwerk is dus voor de kapitalistische klasse zeer winstgevend. Bovendien zorgt het ervoor dat er altijd goedkope arbeidskrachten beschikbaar zijn wanneer de kapitalist die nodig heeft, arbeidskrachten die net zo makkelijk onbetaald ‘geparkeerd’ kunnen worden zodra ze voor de kapitalist overbodig zijn. Voor de werkers levert het lagere salarissen en grote onzekerheid op. Niet alleen kan je zo je baan verliezen, zelfs als je mag werken weet je vaak aan het begin van de week niet eens of je genoeg uren mag werken om in je onderhoudskosten te voorzien.[1] Flexwerk heeft dus duidelijke voor- en nadelen. Helaas zijn de voordelen voor de kapitalisten, en de nadelen voor de werkers.
Waarom is er nu zoveel flexwerk?
De flexibilisering van de arbeidsmarkt is iets wat de afgelopen decennia werd aangejaagd door de grote werkgevers. Verschillende factoren spelen daarbij een rol. Zoals gezegd hebben werkgevers in het algemeen belang bij flexwerk. De teruggang van de arbeidersbeweging (zeker na de val van de socialistische Sovjet-Unie begin jaren ‘90), gaf het kapitaal vrij spel om de flexibilisering door te voeren. Daarmee werden de inkomens en sociale rechten (denk aan ontslagbescherming, CAO’s) van werkers afgebroken, ten gunste van de winsten van het kapitaal. Ook ontwikkelingen in de productie hebben ervoor gezorgd dat het kapitaal grotere behoefte heeft aan flexibel inzetbare arbeidskrachten, die makkelijk ontslagen kunnen worden (bijvoorbeeld dat kennis en vaardigheden van arbeidskrachten sneller verouderd raken door technologische ontwikkelingen, maar ook internationalisering en andere ontwikkelingen). De EU speelt een hoofdrol in het uitwerken van de flexibilisering.
Om dit te begrijpen moeten we de zogeheten “Lissabon strategie”, die werd aangenomen in maart 2000, bestuderen. Het doel van deze strategie was om Europa de meest “competitieve kenniseconomie” te maken in 2010. In dat jaar wordt vastgesteld dat de strategie deels gefaald heeft, onder andere omdat veel doelen niet zijn behaald. Desondanks wordt in 2010 een vergelijkbaar nieuw tienjarenplan aangenomen, de Europa 2020 strategie.
Voor het benoemen van alle punten uit deze Lissabon strategie en de daaropvolgende Europa 2020 strategie is in dit artikel geen plek. Ik wil daarentegen de aandacht vestigen op het belangrijkste punt: het verhogen van de tewerkstellingsgraad van iedereen tussen de 15 en 64. In 2000 was deze 62,6%, en volgens de Lissabon strategie moest dat in 2010 70% zijn. Dat percentage werd net niet gehaald, in 2010 had 69% een baan. De Europa 2020 strategie verhoogde de doelstelling naar 75% in 2020.
Dit lijkt op het eerste gezicht misschien een nobel doel. Wie is er nou tegen werkloosheid bestrijden? Er zitten echter meerdere addertjes onder het gras. Een daarvan is dat het soort werk, of specifieker gezegd, het soort contract, niet genoemd wordt. Wat gebeurt er dus om de eerdergenoemde percentages te halen? Juist, de hoeveelheid flexcontracten groeit enorm. Het is belangrijk om te realiseren dat het bestrijden van de werkloosheid nooit het echte doel was van de EU. Het doel was het aanbod van arbeidskrachten te laten toenemen, zodat de gemiddelde loonkosten gedrukt konden worden.
Een ander addertje is het afbreken van de sociale zekerheid, zodat meer mensen aan het werk moeten. De burgerij probeert de indruk te wekken dat de mensen die weer moeten werken zelf schuldig zijn, omdat ze te lui waren. Maar in de werkelijkheid zijn de meeste mensen die door dit soort beleid geraakt worden, mensen die door ziekte of een handicap niet tot nauwelijks kunnen werken, en nu toch weer gedwongen worden. Evenals mensen die zonder baan komen te zitten en in grotere problemen komen door het gebrek aan sociale zekerheid.
Meerdere schuldigen
Het is wel belangrijk om te vermelden dat we niet alleen de EU de schuld kunnen geven voor al het flexwerk wat we nu zien. Voornamelijk uit sociaaldemocratische en reformistische hoek wordt weleens de indruk gewekt alsof de EU de flexibilisering heeft ‘opgelegd’. Dat arguments wordt soms zelfs gebruikt om de flexibilisering door te voeren zonder al te massale weerstand. In werkelijkheid is dit beleid echter niet opgelegd. De Nederlandse kapitalisten hebben hier veel geld aan verdiend, en zullen er nog een hoop geld aan verdienen. Daarom hebben de achtereenvolgende Nederlandse kabinetten (ook met zogenaamd ‘linkse’ partijen zoals de PvdA) veel maatregelen voor de flexibilisering van de arbeidsmarkt doorgevoerd, en daarmee de sociale afbraak bevordert.
De gevolgen hebben we gevoeld in Nederland. Waren er in 2003 ongeveer 1 miljoen flexwerkers en ruim zeshonderdduizend ZZP’ers, in 2019 waren er net geen 2 miljoen flexwerkers en zo’n 1.1 miljoen ZZP’ers. In 2020 is, deels door de economische crisis die gepaard ging met de pandemie waarin de flexwerkers als eerste ontslagen werden, het aantal flexwerkers met tweehonderdduizend gedaald. Desondanks kunnen we nu alsnog spreken van bijna een verdubbeling van flexcontracten.
Een wijze waarop de situatie mooier wordt geschetst dan ze werkelijk is, is door sommige flexwerkers Zelfstandige Zonder Personeel (ZZP’er) te noemen. Want een aanzienlijk deel van deze ZZP’ers werkt ook via een payrollconstructie, en is daarmee niets meer dan een veredelde flexwerker.
De onzekerheid van deze flexcontracten wordt sterk benadrukt bij het begin van de coronapandemie, als honderdduizenden flexwerkers en ZZP’ers hun werk verliezen. Mede hierdoor is het bekritiseren van flexwerk populair geworden, niet alleen door politieke partijen maar ook door de meeste media.
De strijd tegen flexwerk
Wie tegen flexwerk is, moet ook weten waarom het er nu is en hoe het is ingevoerd. Alhoewel flexwerk-kritiek in de media en politiek nu populair is, zie je nergens een echte verklaring, of een echt plan van aanpak. Het moet dus duidelijk zijn: de Nederlandse politieke partijen zijn ook medeplichtig in het verzieken van de arbeidsmarkt, ook die partijen die alle schuld proberen af te schuiven op een “oneerlijke EU” of “slecht rechts beleid”. Alleen achteraf, als de schade al gedaan is, besluiten ze om nieuwe dingen te beloven.
De Lissabon Strategie toont ons glashelder wat het klassenkarakter is van de EU. Dit plan, wat de inkomsten en zekerheid van werkers omlaag haalt, zorgt juist voor meer inkomsten en zekerheid voor de bazen. Ook is het op ondemocratische wijze tot stand gekomen. Tuurlijk, er zijn Europese verkiezingen, al is de verregaande flexibilisering van de arbeidsmarkt nooit expliciet onderdeel geweest van verkiezingen. Maar dit beleid wordt in de achterkamertjes van Brussel en Straatsburg gepland en geregeld. De EU is een imperialistische unie, een samenwerkingsverband voor de kapitalistische klasse van Europa.
De oplossing zal niet te vinden zijn in dezelfde achterkamertjes. Nee, de strijd tegen flexwerk zal plaatsvinden op de werkvloer en in straten. Picnic, een bedrijf dat met plezier gebruik maakt van zo innovatief mogelijke constructies om te voorkomen dat ze hun werknemers een eerlijk loon hoeven te betalen, moest toegeven toen distributiecentrum werkers in Nijkerk en Utrecht zich organiseerden en vaste contracten eisen. Of wat recenter, in een distributiecentrum van Albert Heijn, werd in de nieuwe CAO opgenomen dat er 30 mensen een vast contract zouden krijgen. Dit is afgedwongen, en niet uit liefdadigheid aangeboden.
De consequente strijd voor echte vaste banen kan niet anders dan gepaard gaan met de strijd tegen tegen het kapitalisme, het systeem dat werkers uitbuit voor de winsten van de grote werkgevers, en de strijd tegen de politieke vertegenwoordigers van dit systeem, de burgerlijke regeringen en de EU.