Matthijs Dröge
Schoonmakers kunnen tot zaterdag 8 april stemmen over een nieuwe cao. Na een maandenlange strijd ligt er een akkoord: loonsverhoging, meer rechten voor uitzendkrachten en betere afspraken over vakantie en reiskosten. Voorwaarts! sprak met Arlen, schoonmaker en communist uit Groningen, over de realiteit van het schoonmaakwerk. Wat blijkt? De tegenstelling tussen de werkers en de bazen kan haast niet sterker naar voren komen. Bewust strijd voeren is de enige weg om je recht te halen.
Ik tref Arlen in een oud schoolgebouw aan de zuidkant van de Groninger volkswijk Vinkhuizen. Sinds een paar jaar is dit een broedplaats voor allerlei initiatieven in de buurt. Vrijwilligers brengen groente en fruit naar binnen, die supermarkten niet meer willen verkopen. Binnenkort worden er gratis maaltijden voor buurtbewoners bereid. In het pand huist ook de sportschool van Stichting Kelderwerk, waar Arlen als vrijwilliger werkt.
Het is een logische plek om mensen met sociaal gevoel te vinden. In het verleden was Arlen voorzitter van de Communistische Jongerenbeweging. Ook nu is hij nog actief in de Groninger afdeling van de NCPN. Vandaag spreek ik hem echter vooral over het werk waar hij voor betaald wordt: de schoonmaak. Een sector waarin je niets cadeau krijgt.
‘Het gaat hier om de laagst betaalde mensen op de arbeidsmarkt,’ vertelt Arlen. ‘Voor sommigen is de nieuwe cao niet genoeg omdat ze simpelweg meer nodig hebben.’ Onder de schoonmakers zitten vele jongeren. ‘Je komt er jong in. Sommigen als schoolverlater. Maar ook studenten en afgestudeerden die nog geen baan hebben gevonden die bij hun studie past.’
Na een maandenlange campagne kunnen FNV-leden voor of tegen dit cao-akkoord stemmen. Het akkoord voorziet in een loonsverhoging van 3,75 procent in twee jaar tijd. Vakantiedagen kunnen voortaan vooraf worden opgenomen in het jaar waarin je ze opbouwt. En er komt een nieuw loongebouw waarin je sneller in de hoogste schaal komt: in vier jaar in plaats van acht.
Dit loongebouw is een belangrijk strijdpunt, aldus Arlen: ‘Toen ik als schoonmaker begon, verdiende ik 9 euro, nu 11. Maar als je bijvoorbeeld van werkgever wisselt, kun je weer van voren af aan beginnen.’ In het nieuwe cao-akkoord verandert dit: het eerste ‘inleerjaar’, waarin je 85 procent van het loon verdient, wordt afgeschaft. Dat betekent ook minder concurrentie tussen vaste en flexibele krachten.
‘Toen ik als schoonmaker begon, verdiende ik 9 euro, nu 11. Maar als je bijvoorbeeld van werkgever wisselt, kun je weer van voren af aan beginnen.’
Deze cao-strijd is slechts het laatste hoofdstuk in de jarenlange strijd die schoonmakers voeren voor een waardig bestaan. De methodes van de vakbond van schoonmakers worden daarbij steeds innovatiever: ‘Er zijn nu elf uitzendingen op YouTube geweest van het ZEEP!-journaal. Het is een journaal van de arbeiders zelf. Dus een ander geluid dan de stereotype berichtgeving van de NOS, van: daar heb je die schoonmakers weer.’
Toegankelijke communicatie richting de achterban is belangrijk: ‘Er zitten allerlei soorten mensen tussen. Laagopgeleiden, mensen die de taal niet machtig zijn. Niet alleen allochtonen, maar ook autochtonen die moeite hebben met lappen tekst. Met een hele wetenschappelijke analyse bereik je hen niet.’ In het krantje van de vakbond staan de verworvenheden uit de onderhandelingen op een rijtje. ‘Er zit een hele juridische achtergrond achter, maar hier staat het overzichtelijk.’
Daarom is ook het behoud van de taalles in werktijd een belangrijke verworvenheid: ‘Het is een strijd om mensen onderdeel te maken van de maatschappij. Taal is essentieel voor de integratie. De mensen willen wel, maar het moet ook kunnen. De ondernemers willen die kosten vaak niet maken.’
Het is een thema dat steeds terugkomt: de onverzoenlijke tegenstelling tussen de bazen en de werkers, tussen kapitaal en arbeid. ‘We leven nu eenmaal in een kapitalistische maatschappij. De schoonmaakbazen en hun klanten willen voor een dubbeltje op de eerste rang zitten. Het zegt genoeg hoe de ondernemers het noemen: loonkosten. Het betalen van werknemers is voor hen een last die ze zo laag mogelijk willen houden.’
De ervaring leert dan ook dat het een constante strijd is om te krijgen waar je recht op hebt. ‘Als je beleg op je brood wilt, moet je ervoor vechten. Maar er is veel angst, bijvoorbeeld onder mensen met een nulurencontract. Die zeggen: ik heb tenminste nog werk. Maar de flexibilisering werkt ook op persoonlijk vlak door, het is bijvoorbeeld moeilijker om een relatie op te bouwen als je alleen maar bezig bent met overleven’
‘Daardoor durven mensen soms zelfs niet te vragen om dingen waar ze gewoon recht op hebben, zoals een normale reiskostenvergoeding. De werkgever zegt dan: je hebt al een eindejaarsuitkering, dus wat zeur je? Maar wat gebeurt er met je recht als jij het niet krijgt? Waar gaat het dan heen?’
Maakt de strijd mensen ook bewuster van hun plaats in de maatschappij? Volgens Arlen gebeurt dit ten dele: ‘Ik heb wel eens mensen meegenomen naar acties. Die hebben nooit eerder ervaren hoe het is om voor jezelf op te komen. Wie daar eenmaal van geproefd heeft, wil niets anders meer. Maar er zijn ook mensen die het puur voor zichzelf doen. Of mensen die denken dat de bond alles voor hen doet, maar zelf passief blijven. En dan wel boos zijn op de vakbond als het niet lukt.’
Ook de communistische beweging heeft volgens Arlen een verantwoordelijkheid om de strijd te versterken: ‘Ondersteun de acties. Je moet onderdeel van de massa’s worden en naar hen luisteren. Daarvoor heb je een stalen geduld nodig. Mensen zijn makkelijk beïnvloedbaar en worden alle kanten op gesleept. De vakbond is bovendien niet partijpolitiek. Er lopen ook andere stromingen rond, ook PVV-stemmers.’
Arlen ziet zijn rol als communist als volgt: ‘Mensen bewustmaken, het voortouw nemen. Dat betekent ook de strijd durven aangaan en geen angst te hebben voor je bedrijf. Het valt te vatten in twee oude spreekwoorden: ‘de brutalen hebben de halve wereld en wie zwijgt stemt toe.’