Meindert, Jean, Johannes Tucci

Tata Steel IJmuiden is een Nederlandse industriereus. Op een enorm terrein ter grote van 1500 voetbalvelden werken duizenden arbeiders in 13 fabrieken, evenals logistieke, ICT- en onderzoeksfaciliteiten. Jaarlijks produceren ze miljoenen tonnen aan hoogwaardig staal. Dat staal wordt o.a. gebruikt in de bouwsector, mijnbouw, machine-industrie, auto-industrie en verpakkingssector. Het wordt toegepast in batterijen, voertuigen, koelkasten en noem maar op. Het bedrijf dat al meer dan een eeuw is gevestigd aan de Noord-Hollandse kust komt echter vaak in het nieuws door de effecten op omwonenden en het milieu. In dit artikel gaan we beknopt in op de geschiedenis van de staalindustrie in IJmuiden en op de onderliggende oorzaken van bepaalde maatschappelijke problemen.

Waarom IJmuiden?

Het huidige Tata Steel IJmuiden staat in de volksmond ook nog bekend als het voormalige Koninklijke Nederlandse Hoogoven en Staalfabrieken (KNHS). De voornaamste reden voor de meest recente naamswijziging heeft te maken met een buitenlandse overname in 2007. Toen kocht het Indiase industrieconglomeraat Tata Group het Brits/Nederlandse bedrijf dat toen Corus heette. De overname maakt van Tata Steel één van de grootste internationale staalgiganten. Maar om de reden te begrijpen dat de omgeving rond het bescheiden IJmuiden überhaupt werd uitgekozen als industriegebied, moeten we iets verder terug in de geschiedenis.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog streefde Nederland een status van neutraliteit na. Het lukte in ieder geval om de oorlog door te komen zonder militaire conflicten maar de economie was zwaar afhankelijk van een aantal Duitse kartels. De blokkades van de Britse marine zorgden dat de Nederlandse vraag naar ijzer, kolen, kunstmest en andere industriële basisproducten direct via de Duitse regering liep. Lenin legt in Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme de verbinding tussen kartelvorming en staatssteun in Duitsland aan het begin van de twintigste eeuw. Door de gigantische macht van het Duitse kapitaal kon de Nederlandse economie niet anders dan producten invoeren tegen een kunstmatig hoge prijs. De mijndirecteur H.J.E. Wenckebach kwam daarom in 1917 met het initiatief om een Nederlands hoogovenbedrijf op te richten.

Wenckebach maakte carrière in de Limburgse kolenmijnen die aan het einde van de negentiende eeuw nog niet klaar waren voor grootschalige productie. De resultaten van de Eerste Wereldoorlog waren echter desastreus voor de macht van de Duitse burgerij en boden mogelijkheden voor de Nederlandse industrie. Na langdurige onderhandelingen met de Nederlandse staat stelde Wenckebach in augustus 1919 een overeenkomst op waarbij de productie van staal gefaciliteerd zou worden door de vetkolen uit de Limburgse staatsmijnen Emma, Hendrik en Maurits.

Na eigen onderzoek van Wenckebach werd IJmuiden, destijds een ongerept natuurlandschap, als locatie gekozen. Tussen Holland en Limburg waren sinds de negentiende eeuw goede verbindingen aangelegd dankzij de grondstofrijke bodem. Pas later zou de KNHS kolen verwerken op locatie, wat aangeeft dat de Nederlandse kolenindustrie rond de vorige eeuwwisseling nog in de kinderschoenen stond. De ertsen voor de staalproducten zelf moesten uit het buitenland komen en de ligging van IJmuiden maakte overzees transport goedkoop. Naast de gemakkelijke invoer van buitenlandse producten verbond het Noordzeekanaal IJmuiden met het Nederlandse achterland. De kustplaats was bovendien gunstig voor de koeling van de machines en het dumpen van restproducten.

In wezen vormde Wenckebach met zijn ervaring en connecties in de Limburgse kolenindustrie, een industrie-overstijgend staalsyndicaat om de Nederlandse afhankelijkheid van buitenlandse grondstoffen te verkleinen. Het startkapitaal werd geworven uit de Gemeente Amsterdam, de gemeenten Beverwijk, Velsen en Heemskerk, de Provincie Noord-Holland, de Rijksoverheid en bedrijven uit gelieerde branches. De financiële band tussen de Nederlandse staalindustrie, verschillende bestuurslagen en het bedrijfsleven is tot op de dag van vandaag blijven bestaan. Hoewel genationaliseerde bedrijven een ‘sociale’ indruk geven, maakt de totstandkoming van de Koninklijke Hoogovens duidelijk hoe burgerlijke belangen al ontzettend lang zijn vervlochten met die van de Nederlandse staat. Ook laat het geen verwarring bestaan over het achterliggende doel van de KNHS: de Nederlandse burgerij probeerde het machtsvacuüm van de grondstoffenmarkt op te vullen dat de Duitse burgerij achterliet na de Eerste Wereldoorlog.

Wie houdt de machine draaiende?

Nu de locatie en de fondsenwerving waren geregeld moest het staalsyndicaat haar belangrijkste productiekracht en winstbron vinden: arbeid. Nadat het bedrijf de derde hoogoven had geopend aan het begin van de jaren ‘30 telde het personeelsbestand zo’n 1200 arbeiders. De Koninklijke Hoogovens vertelt ons graag een rooskleurig verhaal over de warme verhoudingen tussen de werknemers en het management. Al vanaf de oprichting werd er een artificiële band geschapen tussen de arbeiders en het bedrijf door het faciliteren van eigen sportclubs, winkels en verenigingen. Dit was een veelvoorkomend fenomeen onder Nederlandse grootindustriëlen. Een ander bekend voorbeeld is het ‘Philipsdorp’, een wijk die in 1910 werd gebouwd door de wereldberoemde Eindhovense onderneming die destijds uitbreidde met een reusachtige gloeilampenfabriek. Naast een wijk stichtte Philips scholen, een bibliotheek, een ontspanningscentrum en een sportvereniging om arbeiders loyale werknemers te maken. Voetbalclub PSV Eindhoven is een bekend overblijfsel hiervan. De financiering ging doorgaans ten koste van het arbeidsloon.

Door hun goede organisatie in de vakbeweging, evenals hun gewilde expertise, wisten de arbeiders in bepaalde perioden relatief gunstige arbeidsvoorwaarden af te dwingen. Dat name echter niet weg dat er sprake was van zware werkomstandigheden en een soort no-nonsense beleid dat werd opgelegd vanuit de directie: “Op gemis aan werklust, ijver, toewijding, enz. stond in 1938 ontslag. Men had eenvoudig zo te zijn, of men was er niet meer.” Zelfs deze gewilde arbeiders konden niet ontsnappen aan de meedogenloze mechanismen van de kapitalistische economie. In de jaren ‘50 ontving het bedrijf Marshallhulp om een vierde en een vijfde hoogoven te stichten. Ondanks deze reusachtige kapitaalinjectie kon de KNHS het niet weerstaan om een groot deel van haar werkzaamheden gaandeweg uit te besteden aan goedkopere gastarbeiders.

Controle over arbeiders

De Koninklijke Hoogovens was één van de voorlopers op het gebied van gastarbeiders. In de paternalistische traditie boden ze arbeiders uit Italië of Spanje onderdak en faciliteiten. Sommige van deze arbeiders kwamen direct uit de Limburgse kolenmijnen, wat aangeeft dat de band met deze gelieerde industrietak nog decennia stand heeft gehouden. De intentie achter het faciliteren van basisbehoeftes was geen kwestie van liefdadigheid, maar een manier om het ritme van de arbeiders te controleren. Een voormalige rondvaartboot en een hotel, die meer weg hadden van barakken, werden ter beschikking gesteld als onderdak voor bijna 1000 gastarbeiders. Het waren benauwde, weggestopte onderkomens ergens in een hoekje van het industrieterrein. Daarnaast werd gebruik gemaakt van spanningen tussen verschillende nationaliteiten. Als ‘oplossing’ bedacht Koninklijke hoogovens gesegregeerde wooncomplexen op basis van nationaliteit.

Tijdens de oliecrisissen van de jaren ’70 sneuvelde het beeld van de Hoogovens als goede werkgever definitief. De stijgende olieprijzen hadden een sterke weerslag ook op de staalproductie. Een golf aan massaontslagen leidde tot een gigantische staking van meer dan 2200 arbeiders in 1973. De jaren ’80 en ’90 waren wereldwijd desastreus voor de positie van industriële arbeiders in westerse landen, mede door de achteruitgang in de arbeidersbeweging. De oliecrises gaven de burgerij het voorwendsel om slechtere contracten aan te bieden en het personeelsbestand drastisch in te perken. Hoogovens moest enkele ovens buiten werking stellen en fuseerde aan het einde van de twintigste eeuw met een Britse staalgigant tot het eerder genoemde Corus, dat weer op zijn beurt werd opgeslokt door het Indiase industrieconglomeraat Tata Group.

Gevolgen voor mens en milieu

De laatste jaren regent het rapporten, onderzoeken en artikelen die de gezondheidsschade voor omwonenden keer op keer bevestigen. Helaas spelen er bizarre taferelen af rondom de fabriek. Bewoners worden geteisterd door grafietregen, terwijl stofwolken neerdalen op kinderspeeltuinen. De neerdalende stof bevat zware metalen en zogeheten PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen). Trouw meldt dat er soms “drie keer zoveel lood aanwezig [is] als elders in Nederland, soms dertig keer.” In het RIVM-rapport staat dat “Voor sommige metalen zoals ijzer, mangaan, vanadium en chroom, en PAK, de hoeveelheid hier zelfs 20 tot 100 keer meer [is] dan op de achtergrondlocaties.”

Het RIVM heeft de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan en heeft ook geconstateerd dat in het gebied IJmond vaker dan elders in het land, de luchtkwaliteit matig of onvoldoende is. Ook komt uit hun onderzoek naar voren dat er meer mensen met acute gezondheidsklachten naar de huisarts gaan, en niet alleen meer dan op bijvoorbeeld het platteland, maar ook in vergelijking met andere industriegebieden. Mensen hebben last van benauwdheid, hoofdpijn, misselijkheid en pijn op de borst. Er is nog geen uitsluitsel dat deze zorgelijke verwikkelingen allemaal te wijten zijn aan Tata Steel, maar met elk rapport wordt duidelijker dat het mis gaat in de omgeving van het bedrijf. Sterker nog, er zijn aanwijzingen dat Tata Steel sjoemelt met de data om het verband in twijfel te trekken. Zo zou het bedrijf meer uitstoten dan het zelf aangeeft, stelt het RIVM door de hoeveelheid PAK’s en zware metalen in de omgeving te vergelijken met wat Tata Steel claimt uit te stoten.

Daar komt bij dat de effecten van die PAK’s en zware metalen – waarvan is aangetoond dat ze te veel voorkomen in het gebied – problemen veroorzaken die niet meteen acuut zijn. Van lood is bijvoorbeeld bekend dat men bij langdurige blootstelling hersen- en zenuwschade kan oplopen. Vooral kinderen zijn hier erg kwetsbaar voor en het RIVM stelt dan ook dat de geschatte blootstelling aan lood via neergedaald stof voor kinderen “ongewenst is voor de gezondheid.”

Maar hoe komen bedrijven zoals Tata Steel dan weg met dit soort gedrag? Het bedrijfsleven gebruikt allerlei tactieken. Bijvoorbeeld het illegaal manipuleren van onderzoeken. Wanneer een bedrijf een overtreding begaat, bv. mensen ziek maakt, moet dit worden bewezen. Om te voorkomen dat het bedrijf extra kosten moest maken vanwege vervuilende bedrijfsvoering, worden doelbewust rapporten van de GGD gemanipuleerd. Zo schrapte een GGD-directeur hoogstpersoonlijk de naam van Tata Steel uit een rapport over longkanker in de regio. Het rapport zou namelijk ‘naar het voorkomen van kanker en naar de overlevingskansen van kanker’ zijn uitgevoerd, niet naar de oorzaak. Dat deze directeur niet het verband kon (of wilde) leggen tussen grootvervuiler Tata Steel en de kwalijke gezondheidstoestand in de regio spreekt boekdelen.

Naast het veroorzaken van gezondheidsschade voor omwonenden, is Tata Steel ook nog een van de meest milieuvervuilende bedrijven in Nederland. Het bedrijf stoot de hoogste hoeveelheid CO2 uit van het land, zelf meer dan de beruchte Shell-raffinaderij. Daarnaast heeft de staalfabrikant de twijfelachtige eer een van de grootste stikstof uitstoters te zijn van het land. Hier wordt wel een kanttekening gemaakt dat milieuschade lastiger is uit te zoeken, aangezien het een complex verhaal is hoeveel stikstof via het staalbedrijf in natuurgebieden neerdaalt.

Het moge duidelijk zijn dat Tata Steel dus niet zomaar een bedrijf is waar de uitstoot een bijkomstigheid is. Het is het meest vervuilende bedrijf van Nederland, met grote gevolgen voor omwonenden, natuur en klimaat. Vanzelfsprekend, zijn die problemen niet op te lossen door te stoppen met de staalproductie die voor de maatschappij onmisbaar is. Ook verdwijnen de problemen niet door de productie naar elders te verplaatsen, want dat verandert enkel de plaats waar schade wordt berokkend. Het bedrijf heeft nu, naar aanleiding van alle commotie, maar ook met oog op subsidies, de intentie geuit om de schade op het milieu en de omgeving te beperken. Dat gaat om relatief simpele kwesties zoals afzuigkappen tot aan plannen voor een fundamentele omslag van staalproductie met kolen naar staalproductie met waterstof.

Kapitalistisch kader

Maar hoe kon Tata Steel uitgroeien tot een van de grootste vervuilers van Nederland? En waarom schakelt het niet veel eerder over naar een minder vervuilende productie, die beter is voor mens en milieu? We vinden onze antwoorden in het kapitalistische systeem, het kader waaruit commerciële bedrijven over de hele wereld opereren. En een systeem dat mede dit soort problemen voor mens en milieu veroorzaakt.

Een eigenaar van een bedrijf is op de eerste plaats gefocust op de groei van de winst/omzet/marktaandeel van zijn onderneming. De eigenaar moet wel, om te voorkomen dat zijn bedrijf failliet gaat of wordt overgenomen. De gevolgen van het absurde winstbejag uiten zich in een klassenconflict, welke zich uit in de uitbuiting van werknemers, maar ook bijvoorbeeld in vervuiling of het doelbewust wegmoffelen van overtredingen.

Voor bedrijven zoals Tata Steel zijn maatregelen voor de gezondheid van de werkers en omwonenden en voor het milieu ‘kosten’. Het zijn kosten in hun kosten-batenanalyses die de winst in de weg zitten. Het liefst wentelen ze die kosten af op de maatschappij. De maatschappij betaalt met de gezondheids- of milieuproblemen wanneer geen maatregelen worden genomen, of met subsidies wanneer maatregelen wel worden genomen. Kapitalistische bedrijven verhalen de kosten op de maatschappij, terwijl de winsten privaat worden toegeëigend.

In het geval van Tata Steel dient het bedrijf kosten te maken om minder vervuilend te produceren. Dit kan ervoor zorgen dat de volksgezondheid en het milieu rond de fabriek niet of in ieder geval zo min mogelijk worden aangetast. Die kosten zitten bijvoorbeeld in het ontwikkelen van minder vervuilende productielijnen of het adequaat recyclen of verwerken van productieafval, zoals vervuild water. Maar voor Tata Steel zijn dit allemaal slechts ‘belemmering’ in het doel om winst te maken. Het private winstbejag dat boven alles wordt gesteld, en dat kan ook niet anders in een systeem dat gebaseerd is op de warenproductie, het private eigendom van het productiemiddelen en de kapitalistische uitbuiting.

Het socialisme is de oplossing

Bestaat er dan een alternatief of zijn onze arbeiders en leefomgeving slaafs overgelaten aan de macht van het staalconglomeraat? Een fundamentele oplossing van het probleem in de relatie tussen economische activiteiten en de gevolgen ervan op de mensen en het milieu in de omgeving, schuilt in de opheffing van de kapitalistische productiewijze.

De socialistische economie is gebaseerd op het maatschappelijke eigendom van de productiemiddelen. Dat wil zeggen dat alle fabrieken, infrastructuur, kantoren enzovoorts in handen zijn van de hele werkende bevolking. De productie kan dan centraal worden gepland op basis van de maatschappelijke behoeftes, en niet op basis van de winst. De maatschappelijke behoeftes bevatten niet alleen het staal dat nodig is voor allerlei producten, maar ook de menselijke gezondheid en een gezond milieu. Maatregelen voor de gezondheid en het milieu verschijnen dus niet langer als ‘kosten’ die de winst in de weg zitten. Het bevorderen van de gezondheid en het milieu worden juist onderdeel van het doel van de economische ontwikkeling.

In het kader van zo’n economie komt ook de staalproductie in handen van mensen die dag en nacht zwoegen om te produceren, in plaats van een internationale club van aandeelhouders die rijk worden over de rug van de arbeiders, en die zelf vaak nog nooit een staalfabriek hebben gezien. Er wordt zoveel staal geproduceerd als nodig ter verbetering van onze leefwereld. Er wordt gebruik gemaakt van de modernste technieken om de negatieve gevolgen op mens en milieu te beperken, waarbij niet wordt gewacht wanneer de implementatie van die technieken ‘winstgevend’ zal zijn door subsidies en dergelijke.

Een maatschappij die zo is in gericht dat het de behoeftes van de mensen centraal stelt en niet de winst, kan ook goede arbeidsvoorwaarden garanderen en publieke voorzieningen zoals gratis en kwalitatief hoogwaardig onderwijs, gezondheidszorg etc.

Nederland heeft niet alleen een staalindustrie die hoogwaardig staal produceert dat gebruikt zou kunnen worden om de behoeftes van mensen te voorzien. Algemener heeft Nederland een omvangrijke industrie, die in burgerlijke analyses vaak wordt onderschat. De Nederlandse industrie is goed voor zo’n 12 procent van de economie en er zijn zo’n 800.000 arbeiders werkzaam. Het socialisme lost niet automatisch alle problemen op, maar kan wel de voorwaarden scheppen om de economie zo in te richten dat problemen echt worden aangepakt ten gunste van de mensen.