Een symptoom van een bredere trend in het onderwijs onder monopoliekapitalisme: het streven naar een ‘concurrerende economie’
Commissie Studentenstrijd
We weten dat het bindend studieadvies (bsa) in de praktijk enorm veel extra stress oplevert voor eerstejaars mbo-, hbo- en wo-studenten. Vooral voor degenen die werken naast hun studie. Om het hoofd boven water te houden, moet zeventig procent van de studenten gemiddeld zo’n zeventien uur per week werken naast hun studie.¹ En hoewel de basisbeurs na een lange periode van strijd eindelijk weer is ingevoerd, is het bij lange na niet genoeg om de onbetaalbare huur en stijgende kosten van levensonderhoud te dekken. Voltijdse studieprogrammas, onzekere huisvestingssituaties, dreigende studieleningschulden en strenge bsa-regels dragen allemaal bij aan de catastrofale staat van het welzijn van studenten. Geen wonder dat meer dan de helft van alle studenten klachten heeft over hun mentale gezondheid.² Recente ontwikkelingen wijzen erop dat er mogelijkheden zijn om de bsa-regels te veranderen, maar alle officiële moties over het onderwerp zijn in de ijskast gezet door de val van het kabinet. Deze onzekerheid is de aanleiding voor een overzicht van de problemen en de strijd tegen het bsa, en hoe dit samenhangt met grotere problemen in het onderwijs.
Wat is het bsa?
Het bsa, dat ook bij veel mbo-instellingen is ingevoerd, houdt in dat je in het eerste studiejaar een minimumaantal studiepunten moet halen in de eerstejaarsvakken. Doe je dat niet, dan krijg je een negatief bindend studieadvies, wat betekent dat je niet verder kunt studeren. Voor veel programma’s lag het minimum aantal studiepunten tussen de 75 en 100 procent van het totaal. De intentie van het bsa is ogenschijnlijk gebaseerd op beleid om studenten te helpen. Als voorbeeld, van de Universiteit van Amsterdam (UvA): “Het doel van het bindend studieadvies (bsa) is om vast te stellen of er een goede match is tussen de student (qua interesse en studiegewoonten) en de opleiding. Een student die de bsa-norm haalt, wordt in staat geacht de opleiding binnen een redelijke termijn succesvol af te ronden.”³
Het lijkt erop dat dit een nuttig en richtinggevend advies is. Maar wat wordt er eigenlijk bedoeld met deze ‘redelijke’ normen voor succes? Misschien interpreteer je het als het maximale uit je studie halen en de kans krijgen om te groeien als persoon. Niets is minder waar: het bsa draagt hier totaal niet aan bij. In plaats daarvan verhoogt het de toch al hoge druk die aanwezig is het voortgezet beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs – ook wel het tertiair onderwijs genoemd. Dit gaat ten koste van het welzijn van studenten en de kwaliteit van hun opleiding. Onderzoek van de UvA erkent zelfs dat veel eerstejaarsstudenten die niet voldoen aan de minimum studiepuntenvereisten voor het bsa, niet veel slechter presteren dan de studenten die wel aan de vereisten voldoen.⁴
Dit betekent dat veel studenten wel de capaciteiten hebben om hun studie af te ronden, maar geen adequate kans krijgen om te studeren – een weerzinwekkend gevolg van de manier waarop het onderwijssysteem is georganiseerd. Dus heb je tijd nodig om aan je studie te wennen, aan de nieuwe ervaring van het hoger onderwijs, of aan een compleet nieuw land als je een internationale student bent? Dus pas je maar snel aan, anders loop je het risico dat je wordt uitgesloten van je studie.
Ook de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) constateert dat het bsa de ongelijkheid tussen studenten vergroot en niet werkt voor het zogenaamde doel om studenten te helpen bij het kiezen van de juiste studie. Uit hun onderzoek blijkt namelijk dat meer dan negentig procent van de studenten die gedwongen worden te stoppen vanwege een negatief bsa, een nieuwe studie start in een vergelijkbare richting.⁵ Meer dan veertig procent kiest zelfs voor dezelfde studie bij een andere instelling.⁶
Het bsa helpt studenten dus niet om vast te stellen of ze de juiste opleiding hebben gekozen. Dat is slechts een voorwendsel. Het achterliggende doel van het bsa is juist om studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen.
Arbeidersjeugd de dupe
Het bsa kan niet los worden gezien van de context, die belangrijk is om de fundamentele drijvende factoren van de problemen bloot te leggen. Het bsa staat in verband met andere druk waar we in het onderwijs mee te maken hebben. Deze externe druk weerhoudt studenten ervan hun interesses, talenten en affiniteiten te ontdekken.
Een van de grootste factoren die studenten door hun studie jaagt is bijvoorbeeld het schuldenstelsel. Als gevolg van de extreem hoge kosten van het student zijn, zoals collegegeld, studieboeken, huur en andere kosten van levensonderhoud, moeten veel studenten een lening afsluiten en zich diep in de schulden werken. De herinvoering van de basisbeurs werd door verschillende politieke krachten ten onrechte voorgesteld als de afschaffing van het leenstelsel. Want zelfs de herinvoering van de basisbeurs, waar hard voor gevochten is door de georganiseerde studentenbeweging in het hele land, is bij lange na niet genoeg om de kosten van levensonderhoud van studenten te dekken. Dit schuldenstelsel verschuift de kosten van studeren van de hele maatschappij, naar het individu. Studenten worden gedwongen om leningen af te sluiten die zich snel opstapelen en, met stijgende rentepercentages, een financiële beperking vormen voor het studeren.
Als gevolg van een dergelijk mechanisme ontstaat veel druk op studenten. Echter, deze stress raakt niet iedereen in dezelfde mate. Studenten met een betere financiële positie zijn beter in staat om de extra druk van het bsa en een mogelijk negatief studieadvies aan te kunnen. Op deze manier is de druk van het bsa vooral gericht op werkende studenten en studenten met een arbeidersachtergrond. Deze groep heeft meer te verliezen als ze niet aan de eisen voldoet. Bovendien kunnen ze moeilijker aan de eisen voldoen omdat ze studie moeten combineren met werk.
Daarnaast ontmoedigt het bsa studenten om actief te worden in de studentenbeweging en sociale activiteiten, omdat de tijd die daarvoor nodig is gezien wordt als een potentiële hindernis om aan de strenge eisen te voldoen. Zelfs deeltijd studeren is voor de meeste mensen geen oplossing, omdat er ook een bsa minimum geldt voor deeltijdstudenten – meestal de helft van het aantal studiepunten in vergelijking met een voltijdopleiding). Bovendien verliest een student die deeltijd studeert de toegang tot de toch al matige ondersteuning: van de basisbeurs en het leenstelsel tot studentenhuisvesting en meer. Dit zet deeltijdstudenten nog meer onder druk om voltijds te werken om hun dagelijkse uitgaven te kunnen betalen. Gezien de hoge kosten van levensonderhoud en de lage lonen betekent dit dat je langer moet werken, waardoor je vermogen om te studeren nog meer onder druk komt te staan.
Afschaffing
Intussen is enige vooruitgang geboekt om het bsa af te schaffen. Zo steunt de LSVb campagnes om het bsa af te schaffen. De vakbond wijst erop dat het bsa niet werkt om studenten te helpen bij de studiekeuze. Lokale studentenvakbonden signaleerden vergelijkbare problemen. De Nijmeegse studentenvakbond AKKU kwam tot de conclusie dat de bindende component moet worden afgeschaft en dat de weg vrijgemaakt moet worden voor een niet-bindend ondersteunend advies. Daarbij moeten de administratieve middelen die nu worden gebruikt om het bsa af te dwingen worden toegewezen aan zaken als studieadviseurs, opleiders en mentoren om studenten actiever te begeleiden en hun studieproces te ondersteunen.⁷
Er zijn officiële aanbevelingen gedaan om de minimumeisen voor studiepunten voor opleidingen in veel instellingen te verlagen. Dit werd mogelijk gemaakt door de gezamenlijke strijd van studentenvakbonden in het hele land. Echter zijn deze beleidsvoorstellen nog niet geïmplementeerd en het is nog maar de vraag hoe het nieuwe kabinet er mee om zal gaan. Het bsa bestaat nog steeds in bijna alle instellingen voor bijna alle opleidingen als bindend advies en blijft studenten onder druk zetten. Veel instellingen en opleidingen hebben zich zelfs verzet tegen het verlagen van de minimumeisen terwijl ze vasthouden aan het argument dat het studenten helpt. Bovendien blijven de fundamentele problemen bestaan, zelfs op plaatsen waar de eisen lager zijn. Er bestaat een brede en systematische druk op studenten om zo snel mogelijk af te studeren zonder dat er rekening wordt gehouden met de gevolgen voor hun welzijn of de kwaliteit van hun opleiding.
In wiens belang?
Juist het welzijn van studenten en de kwaliteit van het onderwijs brengen ons weer terug naar de kern van het verhaal. Want voor de UvA en andere tertiaire onderwijsinstellingen staat ‘succes’ gelijk aan zo snel mogelijk afstuderen. Maar waarom zou snel afstuderen de maatstaf moeten zijn? Waarom is zo’n richtlijn, die overduidelijk niet in het belang van de studenten uit de werkende klasse is, zó strikt geïmplementeerd in tertiaire onderwijsinstellingen in het hele land? Om dat te begrijpen moeten we dieper graven in de geschiedenis van het bsa en het onderwijsbeleid dat de burgerlijke regeringen hebben gevoerd. Het beleid dat de EU op internationaal niveau heeft uitgestippeld voor het hoger onderwijs speelt eveneens een rol.
We gaan terug naar 1993, het jaar dat het ministerie van Onderwijs alle tertiaire onderwijsinstellingen verplichtte om hun studenten aan het einde van het eerste jaar een niet-bindend studieadvies te geven. Een stap met grote gevolgen voor het Nederlandse onderwijs, want in 2010 voerden bijna alle hbo- en wo onderwijsinstellingen de huidige bindende vorm in, het bsa.
Die verandering van een niet-bindend naar een bindend advies past in een bredere ontwikkeling in de wereld van het onderwijs: het zogeheten Bolognaproces, gestart door de EU in 1999. Dit proces heeft een enorme invloed gehad op het tertiair onderwijs in heel Europa. Het belangrijkste aspect van het Bolognaproces is dat het gericht is op het versterken van de ‘kenniseconomie’ van de Europese monopolies om hen te voorzien van goed opgeleide arbeidskrachten, en hen aan de top te houden wat betreft het creëren van patenten, uitvindingen en winstgevende wetenschappelijke ontwikkeling. Dit om het imperialistische EU-blok een sterkere positie te verschaffen ten opzichte van concurrerende imperialistische blokken.
In de praktijk vertaalt dit zich naar de commercialisering van onderwijsinstellingen die worden geleid en ingericht als bedrijven en de vermenging van onderwijsinstellingen met private belangen. Onderwijsinstellingen worden competitiever en winstgevender gemaakt, terwijl ze ook kosten besparen op gebieden en studies die niet veel directe economische waarde opleveren. Bovendien wordt het onderwijs zelf gecommodificeerd, dus niet als een recht maar een handelswaar gezien, waarbij de kosten voor studeren bij het individu worden gelegd en enorm zijn gestegen. Het Bolognaproces ligt achter de versnippering en individualisering van het onderwijs, waarbij de algemene ontwikkeling van studenten wordt ondermijnd. Zo zijn er ook nog veel andere aspecten, waaronder dus de toenemende prestatiedruk die een belangrijk gevolg is het Bolognaproces.
Ondanks de verdraaiingen over dat het bsa studenten helpt om ‘het juiste pad te kiezen’, kunnen we in deze context begrijpen dat het eigenlijke doel is om studenten aan te moedigen hun studie zo snel mogelijk af te ronden en de arbeidsmarkt te betreden als productieve en geschoolde arbeidskrachten.
Rol financiering onderwijs
Deze insteek heeft gevolgen voor de manier waarop universiteiten in Nederland worden gefinancierd, waarin de commercialisering van onderwijsinstellingen in te herkennen is. Nederlandse universiteiten zijn in principe afhankelijk van drie soorten inkomsten:
De ‘eerste geldstroom’ betreft zowel geld van de overheid als inkomsten van collegegelden. Elke universiteit krijgt een percentage van het nationale budget op basis van het aantal studenten dat binnen de nominale studie studeert. Dat betekent dat het universiteiten stimuleert om twee dingen te doen: zoveel mogelijk studenten inschrijven en ze zo snel mogelijk laten afstuderen. Aangezien de universiteit alleen een percentage krijgt op basis van nominale studenten, kost een student die vier jaar studeert voor een bachelor van drie jaar de universiteit actief geld. Daarnaast krijgen universiteiten ook een vast bedrag voor bepaalde studies op basis van historische afspraken die ze niet willen veranderen. Dit geld kan alleen worden besteed aan onderwijs, zoals diensten voor studenten of het inhuren van docenten.
De ’tweede geldstroom’ betreft onderzoek. Voor elk onderzoeksproject of opdracht waaraan geld wordt verdiend, neemt de universiteit een percentage. Voor PhD-studenten is dit bijvoorbeeld maximaal twintig procent. Zij kunnen dit geld alleen uitgeven om verder onderzoek mogelijk te maken.
De ‘derde geldstroom’ komt van particuliere bedrijven. Aan deze inkomstenbron is geen maximum gesteld en er is hiervoor ook geen vaste bestemming bepaald, dus een universiteit kan ermee doen wat ze wil. Dit maakt het erg interessant voor universiteiten om nauwe banden te hebben met particuliere bedrijven.
Universiteiten bepalen meestal zelf wat er met het geld dat zij ontvangen van particulieren gebeurt. Als ze € 200 miljoen te besteden hebben aan het faciliteren van onderzoek, dan mogen ze zelf kiezen aan welk onderzoek ze het uitgeven. De overheid grijpt soms in en geeft een deel van het geld een vaste bestemming. De meeste universiteiten moeten bijvoorbeeld een vast percentage van hun onderwijsbudget besteden aan de bèta/technische faculteit, wat betekent dat ze dit geld niet mogen besteden aan de geesteswetenschappen of de rechtenfaculteit. Uitzonderingen hierop zijn universiteiten die eigendom zijn van een stichting, zoals de Radboud Universiteit (RU) en Tilburg University. Belangrijk detail: universiteiten mogen geen winst maken. Op het moment dat ze dat wel doen, moeten ze dit geld een specifieke bestemming geven of op een spaarrekening zetten. De meeste universiteiten hebben de laatste jaren veel geld verdiend, waarbij de Universiteit Utrecht en de RU zelfs een richtlijn van de overheid hebben gekregen om een deel van hun spaargeld uit te geven omdat ze te rijk zijn geworden. Nogmaals, de uitzondering hierop zijn de stichtingen die eigenaar zijn van bepaalde universiteiten, want die mogen wel winst maken.
Met name de eerstgenoemde geldstroom vormt een materiële prikkel voor instellingen om studenten zo snel mogelijk door het afstudeerproces te jagen om de kosten per student te minimaliseren en tegelijkertijd de winst te maximaliseren. Dit is vaak de drijvende factor achter onderwijsinstellingen om een bindend studieadvies in te voeren. Ze zeggen dat dit ervoor zorgt dat alleen mensen die ‘geschikt’ zijn voor hun studie door kunnen stromen naar het volgende jaar. In werkelijkheid is het een poging om de productiviteit van instellingen voor tertiair onderwijs te verhogen.
Symptoom
Het bsa is een logisch gevolg van de manier waarop de financiering in onderwijsinstellingen is georganiseerd en het streven naar meer concurrentie in het onderwijs, dezelfde drijfveer die heeft geleid tot het aannemen van het Bolognaproces. Met andere woorden, het bsa is niet het fundamentele probleem, maar eerder een symptoom hiervan.
Het onderliggende probleem is dat het onderwijs niet gericht is op de belangen van de bevolking en het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van jongeren. In plaats daarvan dient het de belangen van de grote bedrijven. Daarom is onderwijs niet een recht maar een duur handelswaar. Onderwijs en de financiering ervan zijn gericht op het ontwikkelen van de vaardigheden die nodig zijn om de internationale concurrentiepositie van het Nederlandse en EU-kapitaal te verbeteren. Onderwijs zet in op het ontwikkelen van de kwaliteiten die winstgevend zijn voor de grote monopolies. Het imperialistische verbond van de EU stuurt hierop aan omdat ze bedreigd wordt door concurrerende imperialistische blokken (bijvoorbeeld de VS, Rusland, China, enzovoort). Het kapitaal heeft dus als strategisch doel om het concurrentievermogen op te voeren om te overleven. Het Bolognaproces en de gevolgen hiervan zijn de uitkomst van dit streven. Studenten worden hierdoor als een product behandeld.
Gevolgen voor Onderwijspersoneel
Omdat onderwijsinstellingen onder druk staan om te groeien en studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen, betekent dit dat docenten en personeel ook onder steeds grotere druk komen te staan. Dit heeft niet alleen kwantitatieve maar ook kwalitatieve gevolgen voor het onderwijs. Het lerarentekort is bijvoorbeeld toegenomen. Met soms honderden studenten per docent hebben leraren vaak minder dan een uur per student de tijd om het werk van een hele cursus te beoordelen. Dit is bij lange na niet genoeg tijd om dit goed te bekijken en er feedback op te geven! Docenten worden met veel te veel nakijkwerk opgezadeld om binnen de contractuele uren te beoordelen wat noodzakelijk ondergecompenseerd overwerk betekent. Toch halen tertiaire onderwijsinstellingen jaar na jaar meer studenten binnen zonder de planning en voorbereiding die nodig zijn om dit duurzaam te doen. Geen enkele docent, hoe ervaren en gekwalificeerd ook, kan dat soort werkdruk alleen aan.
Dit heeft tot een aantal gevolgen geleid, waaronder het aannemen van jonge leerkrachten of studentassistenten die slechts een beperkte vooropleiding hebben gehad in het lesgeven. Zij raken vervolgens overbelast door de enorme werkdruk terwijl ze een laag loon krijgen en gedwongen zijn om tijdelijke contracten aan te gaan. Daarbij moeten zij rigide antwoordmodellen ontwikkelen zoals meerkeuze-examens en eenvoudige opdrachten, om het gebrek aan tijd om uitgebreidere toetsvormen te beoordelen te compenseren. Dit verstikt originaliteit en creativiteit ten gunste van wat makkelijker en sneller te beoordelen is. Ook actieve leermodellen worden ondermijnd. De meest betekenisvolle tijd in het leerproces is de tijd tussen de leerkracht en de leerling. Actief leren betekent niet alleen dat leerlingen verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun leerproces, maar ook dat ze de begeleiding moeten krijgen om dit te kunnen doen! Enorme klasgroottes maken dit onmogelijk, wat betekent dat de tijd tussen de student en de leerkracht zo klein wordt dat hij nauwelijks nog bestaat.
Hoe kun je een kwalitatieve onderwijsomgeving opbouwen als de onderwijsinstelling weigert docenten de langetermijncontracten te geven die ze verdienen? Tegen de tijd dat docenten hun potentieel op het gebied van vaardigheid, inzicht en comfort in het lesgeven beginnen te bereiken, moeten ze vaak vertrekken om op een andere instelling opnieuw te beginnen. Sommige docenten, die zich zorgen maken over de prestaties van hun eerstejaarsstudenten, zien, naast andere factoren, ook het bsa als een mogelijke reden om hun beoordeling te versoepelen. Hoewel dit studenten kan helpen om hun cursus te halen, kan het een negatief effect hebben op de kwaliteit en bruikbaarheid van de feedback die ze krijgen.
Deze effecten zijn niet alleen zichtbaar gedurende het volgen van onderwijs. De commercialisering en bezuinigingen in het onderwijs hebben ons op een punt gebracht waar veel studenten alleen studeren voor hun diploma. De ‘veilige’ optie, waarbij de focus ligt op de baanzekerheid van het type studie dat gevolgd wordt in plaats van op het belang van de student om zich te ontwikkelen op een gebied waar de student gepassioneerd over is, of om te voorzien in een maatschappelijke behoefte. Opnieuw zien we dat ons onderwijs wordt onderworpen aan de grillen van de markt, waar vakgebieden met een grotere vraag – vaak vakgebieden die winstgevender zijn voor kapitalisten – van nature de voorkeur krijgen, terwijl vakgebieden met een kleinere vraag vaak meer moeite hebben om de middelen te verwerven die nodig zijn voor onderzoek.⁸ Op deze manier zien we dat veel maatschappelijk belangrijke gebieden relatief te weinig middelen en onderzoek krijgen, wat van invloed is op het soort kennis dat wordt gegenereerd en hoe die wordt gebruikt.
Behoeften arbeidersklasse voorop
Dit zijn enkele van de absurde gevolgen van het feit dat onze onderwijssystemen zijn afgestemd op de belangen van het kapitaal om ‘concurrerend’ te blijven. In plaats van democratische centrale planning met als doel te voldoen aan de behoeften van studenten en werknemers om goed (en constant beter) onderwijs te bieden, worden we overgelaten aan de gevolgen van de verschuivende eisen van het kapitaal. De ‘kwaliteit’ van het onderwijs is alleen een zorg als het niet voldoet aan de behoeften van de markt. Mbo, hbo en wo-studenten worden zo snel mogelijk door opleidingen gejaagd om vervolgens de arbeidsmarkt op te worden geduwd, enkel ten behoeve van de winsten van de kapitalistische klasse. We hebben juist een onderwijssysteem nodig dat goede arbeidsomstandigheden garandeert voor arbeiders die zich onvermoeibaar inspannen om onze toekomst op te bouwen. Een systeem dat een stabiele en voedende omgeving garandeert, die het streven naar kennis en de behoeften van het volk helpt te vervult in plaats van de behoeften van de markt te voeden.
De kwaliteit van ons onderwijs, onze levens en onze toekomst zijn in gevaar. Onze bourgeoisregeringen die elkaar opvolgen, faciliteren de belangen van de grote monopolies op alle fronten. Vrolijk voeren ze afbraakbeleid uit om hun doelen te bevorderen, namelijk het vergroten van de concurrentiekracht van het Nederlandse kapitaal (maar ook breder het blok van de EU). Het bsa en de gevolgen ervan zijn een symptoom van dit grotere probleem – een probleem waar studenten en de arbeidersklasse de dupe van zijn.
De Communistische Jongerenbeweging van Nederland (CJB) verzet zich tegen het beleid dat de kwaliteit van ons onderwijs afbreekt. Wij verzetten ons tegen het voorrang geven aan de behoeften van de markt in plaats van de behoeften van studenten en de werkende klasse. Studeren is een recht! Een recht waar in de geschiedenis voor is gestreden: het recht om zowel de individuele student de kans te geven zich te ontwikkelen, als om de samenleving in het algemeen verder te helpen. Om het meeste uit hun studie te halen, moet iedereen zich volledig kunnen richten op studeren, zonder financiële zorgen en zonder uit een programma te worden gezet omdat ze niet aan een minimumaantal studiepunten voldoen. Daarom zetten wij ons in voor een wereld waarin studeren en alles wat daarbij komt kijken gratis en toegankelijk is voor iedereen. Waar iedereen na zijn studie gegarandeerd werk heeft in een relevant vakgebied met goede arbeidsvoorwaarden. Wij strijden voor onderwijsinstellingen waar we de wereld kunnen leren begrijpen en ten goede kunnen veranderen!
Ons recht op onderwijs is ons nooit op een presenteerblaadje aangereikt, maar gewonnen door georganiseerde en collectieve strijd. Daarom hebben we de herinvoering van de basisbeurs aan onze georganiseerde medestudenten te danken. Om deze verworvenheden te behouden en uit te breiden – wat hard nodig is – moeten we ons blijven organiseren rond onze belangen als studenten en (toekomstige) arbeiders. Sluit je aan bij het CJB en vecht samen voor een rechtvaardige samenleving!
Bronnen
1. Rapport Nibud Studentenonderzoek (2017)
2. Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs. RIVM. (2022)
3. Richtlijnen van de bindende studieadviescommissie van het College van Sociale Wetenschappen’. Universiteit van Amsterdam. (2022)
4. Memo ‘bsa en corona’. Universiteit van Amsterdam. (2022)
5. ‘Hoe effectief is het bindend studieadvies?’ Eindrapportage van het onderzoek aan de Radboud Universiteit (2018)
6. LSVb flyer ‘B uit bsa!
7. Notitie omtrent het bsa’ AKKUraadt (2023)
8. Sleutels, Kemper en Groth, ‘Geesteswetenschap is onmisbaar’, NRC (26 juni 2021).