Rafik Rassaa, een Belg van Tunesische afkomst en militant van de PVDA in Luik volgt de gebeurtenissen in Tunesië op de voet. Zijn familie is uit de streek van Sisi Bouzid, waar alles begon met een jonge werkloze die zichzelf in brand stak. Hij beschrijft ons hoe hij de laatste weken in zijn binnenste beleefde.
Dossier door Rafik Rassaa, Joaquim Da Fonseca, Luc Vancauwenberge
Van Tunesië kennen we vooral de mooie zandstranden, de “all-in”-hotels en ook wel de jasmijngeur. Dat luilekkerland wordt op onze tv-schermen geprezen voor zijn toeristische troeven en geregeld ook voor zijn economisch “welslagen”. Maar de voorbije weken kregen we een ander beeld te zien: dat van jongeren die het niet langer pikken dat ze altijd en overal maar hun plan moeten trekken en dat ze moeten rondkomen met een aalmoes. Van jongeren die voor het eerst in opstand komen tegen degenen die de Tunesische economie ondergraven: het politieregime van Ben Ali en enkele machtige “families”, die alle openbare en privébedrijven van het land leeggezogen hebben. Het opstandige volk haalde een eerste overwinning binnen: de folteraar Ben Ali is gevlucht…
Wanhoopsdaad was start voor politieke opstand
Alles begon met een wanhoopsdaad: Mohammed Bouazizi, een jongeman, net afgestudeerd, uit de streek van Sidi Bouzid, verkocht, bij gebrek aan werk, zonder vergunning groenten en fruit op de markt. Op 17 december nam de politie zijn handeltje in beslag. Daarop stak de jonge man zichzelf in brand voor de zetel van de plaatselijke autoriteiten. Die daad heeft de hele Tunesische bevolking diep aangegrepen en in opstand doen komen. De straten kwamen in vuur en vlam te staan en de betogingen volgden elkaar op. Ze breidden zich uit naar alle streken, zowel naar het armere binnenland als naar de rijkere kuststreek. En alle lagen van de bevolking namen eraan deel: mensen met en zonder job, studenten en scholieren, syndicalisten, advocaten, kunstenaars… Die betogingen breiden een vervolg aan de protestbeweging in het mijnbekken van Gafsa in juni 2008 en aan de gewelddadige confrontaties van augustus 2010 in Ben Guerdane nabij de Libische grens.
Nieuw is dat, wat begon als een sociale opstand, uitdraaide op betogingen die stap voor stap het regime van Ben Ali als doelwit namen. De slogans die gescandeerd werden, richtten zich tegen de “families” aan de macht en tegen de algemene corruptie. De symbolen van de macht werden aangevallen. Dat ging van het afrukken van affiches van de president tot het in brand steken van de lokalen van de RCD (Rassemblement constitutionnel démocratique, de partij van Ben Ali).
Ben Ali verkocht kroonjuwelen van de staat aan multinationals
In het Tunesië dat Ben Ali achterliet, zijn officieel 14 % van de jongeren werkloos. Maar alle Tunesiërs weten dat dat cijfer ver beneden de waarheid ligt. In sommige wijken van de voorsteden van hoofdstad Tunis heeft amper een op de twee jongeren werk. En ook de “middenklasse” waar het regime zo prat op ging werd getroffen. De jongeren met een diploma die nog op hun eerste job zitten te wachten zijn niet meer te tellen.
In Tunesië was het onmogelijk geworden om werk te vinden zonder politieke voorspraak. Heel het raderwerk van de Tunesische economie was vergeven van steunpunten van de RCD. En van de kleine baas tot de algemene directeur, allen die macht hadden, profiteerden daarvan. Zo konden ze zich verrijken op de kap van de man in de straat. De corruptie was zo algemeen dat ze de Tunesische economie begon te ondermijnen. Van die corruptie profiteerden de fameuze “families” – heel de kliek rond Ben Ali en zijn echtgenote Leila Trabelsi. Die hadden nagenoeg alle grote bedrijven van het land in handen.
In de loop der jaren heeft de Tunesische staat al zijn kroonjuwelen, al zijn openbare bedrijven aan die aasgieren verkocht. En die hebben ze op hun beurt doorverkocht of er aandelen van aangeboden aan Europese en dan vooral Franse multinationals.
Het Tunesië van Ben Ali was een trouwe bondgenoot van het Westen, had geen enkele economische soevereiniteit en stemde zijn buitenlands beleid af op dat van Washington en Parijs.
Maar in het Tunesië van Ben Ali was de politie ook alomtegenwoordig: een op de tien Tunesiërs is bij de politie. Met een ijzerharde repressie, een nagenoeg volledige controle op de bevolking en met folterkamers. Maar ondanks dat is de Tunesische jeugd in opstand gekomen en heeft ze het hoofd geboden aan het terreurregime.
Een nieuwe situatie, maar nog geen oplossing
De keuze die nu in Tunesië gemaakt zal worden, is cruciaal. Zullen er verkiezingen komen op basis van de huidige grondwet, het is te zeggen met de “officiële” oppositie die indertijd door Ben Ali toegelaten werd, met uitsluiting dus van de partijen die in de clandestiniteit gedwongen werden en die het verzet organiseerden? Of zal men eerst de grondwet wijzigen, ook al zal dat wat tijd vergen?
Op het terrein blijft de toestand gespannen. De milities van de presidentiële politie, van de Grijze Tijgers (paramilitairen) en van de inlichtingendiensten oefenen terreur uit in de wijken. De bevolking organiseert zich in burgerwachten, zowel in Tunis als elders in het land. Volgens mijn Tunesische contacten is binnen het leger een strijd aan de gang tussen zij die aan de kant van het volk staan en zij die het oude regime en zijn belangen verdedigen.
Partij Ben Ali tot voor kort lid van Socialistische Internationale
Ben Ali was de voorzitter van de Rassemblement Constitutionnel Démocratique (RCD). Ook degenen die hem nu willen opvolgen, Fouad Mebazaâ en Mohammed Ghanouchi, zijn prominente leden van die partij. De RCD maakte trouwens lang deel uit van de Socialistische Internationale. Pas op 18 januari werd de RCD eindelijk uit de Socialistische Internationale gezet.