De Amerikaanse politieke wetenschapper en geschiedkundige Michael Parenti schreef eerder dit jaar een helder verhaal over de toestand in Afghanistan en de geschiedenis van dit land. Met het oog op de Nederlandse deelname aan de bezetting van Afghanistan is het ook voor ons de moeite waard om deze belangrijke feiten te kennen. Voorwaarts! heeft het artikel daarom vertaald en plaatst het in twee delen. Het tweede deel wordt over een week geplaatst.

 

Michael Parenti

Barack Obama staat te boek als voorstander van een militaire escalatie in Afghanistan. Voordat we verder in dat moeras zinken, zouden we er goed aan doen het een en ander te leren over de recente Afghaanse geschiedenis en de rol die de Verenigde Staten hierin speelden.

Minder dan een maand na de aanvallen op het World Trade Center en het Pentagon van 11 september 2001, begonnen de Amerikaanse leiders met een grootscheepse luchtaanval op Afghanistan, het land dat kennelijk Osama Bin Laden en zijn terroristische organisatie Al Qaida herbergde. Meer dan twintig jaar eerder, in 1980, intervenieerden de Verenigde Staten om een Sovjet-“invasie” in dat land tegen te gaan. Zelfs sommige vooraanstaande progressieve schrijvers, die normaal gesproken een veel kritischer blik zouden werpen op de Amerikaanse buitenlandse politiek, behandelden de Amerikaanse interventie als “een goede zaak”. Het eigenlijke verhaal is echter niet zo´n goede zaak.

De feitelijke geschiedenis
Sinds het feodale tijdperk is het systeem van landbezit in Afghanistan ongewijzigd gebleven, met meer dan 75% van het land in handen van grote landheren, die slechts 3% uitmaken van de plattelandsbevolking. In het midden van de jaren 60 vloeien democratische revolutionaire elementen samen om de Democratische Volkspartij van Afghanistan (DVPA) te vormen. In 1973 werd de koning afgezet, maar de regering die hem kwam te vervangen bleek autocratisch, corrupt en impopulair. Deze werd op haar beurt omgestoten in 1978 na een massale demonstratie voor het presidentiële paleis, en nadat het leger zich inmengde aan de kant van de demonstranten.

De militaire officieren die de leiding namen nodigden de DVPA uit om een nieuwe regering te vormen onder leiding van Noor Mohammed Taraki, een dichter en romanschrijver. Zodoende bekleedde een marxistisch geleide coalitie van nationale democratische machten haar ambt. ”Het was een gebeurtenis, die volledig binnenlands van aard was. Zelfs de CIA gaf de USSR niet de schuld,” schrijft John Ryan, een gepensioneerd professor aan de Universiteit van Winnipeg, die rond die tijd in Afghanistan een landbouwkundig onderzoeksproject ter uitvoering bracht.

De regering-Taraki legaliseerde het vormen van vakbonden en voerde het minimumloon, een progressieve inkomensbelasting, een alfabetiseringscampagne en programma’s die het volk een betere toegang tot gezondheidszorg, woonruimte, en hygiënische verbeteringen gaven in. Beginnende boerencoöperatieven werden gestart en prijsreducties voor sommige belangrijke voedingsbronnen werden opgelegd.

De regering vervolgde ook een campagne die al door de koning was begonnen om de emancipatie van vrouwen van hun eeuwenoude tribale verbindingen te bevorderen. Ook voorzag de regering in openbare educatie voor meisjes en voor de kinderen van verschillende stammen. Een bericht in de San Francisco Chronicle (17 november 2001) liet weten dat onder de regering-Taraki Kaboel “een kosmopoliete stad” was. “Kunstenaars en hippies stroomden naar de hoofdstad. Vrouwen studeerden landbouwkunde, bouwkunde en handel aan de stadsuniversiteit. Afghaanse vrouwen vervulden publieke functies, in de jaren 80 waren er zeven vrouwelijke leden van het parlement. Vrouwen konden autorijden, reizen en daten. Vijftig procent van de universitaire studenten waren vrouwen.”

De regering begon met het uitroeien van de cultivatie van opiumpapaver. Tot dan was de Afghaanse productie van opium verantwoordelijk voor meer dan zeventig procent van de wereldwijde heroïnevoorziening. Ook hief de regering alle schulden van boeren op, en begon met de ontwikkeling van een massaal landhervormingsprogramma. Volgens Ryan was dit “een ware volksregering, en het volk keek vol goede hoop naar de toekomst.”

Uit meerdere hoeken begon er echter een serieuze oppositie te groeien. De feodale landheren verzetten zich tegen het landhervormingsprogramma dat een inbreuk maakte op hun bezittingen, en stamleden en fundamentalistische mullahs verzetten zich hevig tegen de toewijding van de regering aan geslachtsgelijkheid en de educatie voor vrouwen en kinderen.

Vanwege de egalitaire en collectieve economische benadering van de regering-Taraki, haalde ze zich ook de oppositie van de Amerikaanse nationale veiligheidsstaat op de hals. Bijna direct nadat de DVPA-coalitie aan de macht kwam lanceerde de CIA, geassisteerd door Pakistaanse en Saoedische militaire steun, een grootschalige interventie in Afghanistan aan de kant van de ontzette landheren, reactionaire stamhoofden, mullahs en opiumsmokkelaars.

Een hoge functionaris binnen de regering was Hafizulla Amin, door velen ervan verdacht door de CIA gerekruteerd te zijn tijdens de jaren die hij als student in de Verenigde staten spendeerde. In september 1979 greep Amin de macht met een gewapende coup. Hij executeerde Taraki, bracht de hervormingen tot stilstand en duizenden volgelingen van Taraki werden door hem vermoord, gevangengezet of verbannen terwijl hij zijn weg richting een fundementalistische islamitische staat vervolgde. Maar binnen twee maanden werd hij omvergeworpen door DVPA-restanten waaronder onderdelen van het leger.

Er moet gemeld worden dat dit allemaal gebeurde voor de militaire interventie van het Rode Leger. Zbigniew Brzezinski, adviseur op het gebied van de nationale veiligheid, gaf maanden voor de sovjetinterventie publiekelijk toe dat de Carter-regering moslimextremisten voorzag van immense bedragen om de Afghaanse regering omver te werpen. Bij deze pogingen hoorden de beestachtige misdaden van de door de CIA gesteunde moedjahedien tegen scholen en leraren in de landelijke gebieden.

Tegen het einde van 1979 vroeg de ernstig belegerde DVPA-regering Moskou om troepen te sturen om de aanvallen van de moedjahedien en buitenlandse huurlingen – allen gerekruteerd, gefinancierd, en prima bewapend door de CIA – te pareren. De Sovjetunie had al eerder hulp geboden voor mijnprojecten, educatie, landbouw en gezondheidszorg, maar het leveren van militaire steun zou een verplichting zijn van een heel andere, serieuze en politiek gevaarlijke aard. Er waren meerdere verzoeken van Kaboel nodig voordat Moskou een interventie toezegde.

Jihad en Taliban, CIA-stijl

De Sovjetinterventie was een gouden kans voor de CIA om het tribale verzet om te buigen in een heilige oorlog, een islamitische jihad om de goddeloze communisten het land uit te jagen. Gedurende deze jaren besteedden de Verenigde Staten en Saoedi-Arabië ongeveer 40 miljard dollar aan de oorlog in Afghanistan. De CIA en consorten recruteerden, bewapenden en trainden bijna 100.000 radicale moedjahedien uit veertig moslimlanden waaronder Pakistan, Saudi-Arabië, Iran, Algerije, en Afghanistan zelf. Onder hen waren de van Saoedische afkomst zijnde rechtse miljonair Osama Bin Laden en zijn aanhang.

Na een lange en succesloze oorlog verlieten de Sovjets het land in februari 1989. Over het algemeen wordt gedacht dat de Marxistische DVPA-regering meteen instortte na het vertrek van de Sovjettroepen, maar in werkelijkheid behield het nog genoeg aanhang om nog drie jaar door te vechten, en een jaar langer te overleven dan de Sovjetunie.

Bron van het artikel: The Marxist-Leninist

Vertaling: Misha Berghege