Gandiva

Op 17 augustus organiseerde de CJB de livestream Anti-kolonialisme en klassenstrijd, waarin uitgebreid werd ingegaan op de geschiedenis van de klassenstrijd in Suriname, Indonesië en Curaçao. Dit in verband met de jubilea van het begin van de slavenopstand geleid door Tula 215 jaar geleden, het uitroepen van de onafhankelijkheid van Indonesië 75 jaar geleden, en het na lange strijd onafhankelijk worden van Suriname 45 jaar geleden. Tijdens deze stream werd de volgende tekst voorgedragen over de strijd tegen het Nederlandse kolonialisme in Indonesië.

 

Beste kameraden, vrienden, kijkers,

Vandaag zal ik iets vertellen over de strijd van de Indonesische en Nederlandse arbeidersklasse tegen het Nederlandse kolonialisme. Ik wil graag beginnen met een gedicht van Mas Marco Kartodikromo, een Indonesische communist en journalist die door de Nederlandse kolonialen werd verbannen naar het beruchte concentratiekamp “Boven-Digul” op Papua – waar hij ook stierf.

Jalan yang kutuju amat panas,                                                                        Het pad dat ik volg is uiterst brandend

Banyak duri pun anginnya keras.                                                                    Met veel doornen en harde windvlagen

Tali-tali mesti kami tatas,                                                                                   De ketenen moeten wij breken

Palang-palang juga kami papas.                                                                     Zo ook de tralies moeten wij breken

 

Supaya jalannya Sama Rata                                                                              Zodat de weg die zal zijn van gelijkheid

Yang jalan pun Sama Rasa                                                                                 En zij die het pad bewandelen hebben dezelfde gevoelens

Enak dan senang bersama-sama,                                                                     Blij en gelukkig, samen,

Yaitu: Sama Rasa, Sama Rata.                                                                           Dat wil zeggen: gelijkheid en gelijk gevoel.

  

Introductie: wat is kolonialisme?

Om te begrijpen wat de strijd van de arbeidersklasse tegen het kolonialisme inhield, is het eerst nodig om het begrip kolonialisme helder te definiëren. Er is momenteel een poging gaande om “met het koloniale verleden af te rekenen”. Er is een ongekende kritiek op het koloniale verleden vanuit verschillende hoeken. Er zijn, onvermijdelijk, burgerlijke en kleinburgerlijke opvattingen, die uitgaan van een idealistische kritiek op het kolonialisme. Alle goede bedoelingen daargelaten, maken zij de fout dat het kolonialisme van hun een “idee” is, dat als een soort spook in de hoofden van de mensen, standbeelden en straatnamen doorleeft en ook als spook moet worden uitgebannen. Wij citeren Engels:

[…] de uiteindelijke oorzaken van alle maatschappelijke veranderingen en politieke omwentelingen [zijn] niet te zoeken in de hoofden der mensen. Niet in hun dieper wordend inzicht in de eeuwige waarheid en gerechtigheid, maar in veranderingen van de productie- en ruilwijze. Zij zijn te zoeken niet in de filosofie, maar in de economie van het betreffende tijdperk. Het ontwakende inzicht, dat de bestaande maatschappelijke instellingen onredelijk en onrechtvaardig zijn, dat ‘rede tot onzin, weldaad tot plaag’ is geworden, vormt slechts het bewijs, dat zich in de productiemethoden en in de ruilvormen in alle stilte veranderingen hebben voltrokken, waarmee de op vroegere economische voorwaarden ingestelde maatschappelijke orde niet meer overeenstemt.[1]

Het kolonialisme zoals wij er als communisten over spreken, is een historische fase in de ontwikkeling van het kapitalistische systeem. “Koloniale ideëen”, zoals bijvoorbeeld racisme ten opzichte van niet-Westerse volkeren of landen, kwamen voort uit de materiële werkelijkheid – deze ideëen vormden de weerspiegeling van de kapitalistische bourgeoisie van verschillende Europese naties, en waren in het belang van deze bourgeoisie. Met andere woorden, kolonialisme is een klassenvraagstuk. De gruwelen van het kolonialisme, die zeker niet onder stoelen of banken geschoven hoeven worden, waren slechts het product van de ontwikkeling van het kapitalistische systeem. Nederland was een van de eerste landen ter wereld waar kapitalistische verhoudingen in de productie zich ontplooiden. De bourgeoisie, de nieuwe “ridders van de industrie” verdrongen de “ridders van het zwaard” van het feodale systeem. Laten we Marx en Engels even aan het woord:

“De ontdekking van Amerika en omzeiling van Afrika schiepen voor de opkomende bourgeoisie een nieuw terrein. De Oost-Indische en de Chinese markt, de kolonisatie van Amerika, de ruilhandel met de koloniën, de vermeerdering van de ruilmiddelen en de waren in het algemeen gaven aan de handel, de scheepvaart, de industrie een ongekende vlucht en daarmede aan het revolutionaire element in de in verval verkerende feodale maatschappij een snelle ontwikkeling.”

De noodzaak om gebieden te veroveren om grondstoffen en specerijen te bemachtigen zorgde voor een harde concurrentiestrijd tussen opkomende kapitalistische landen in Europa. “De behoefte aan een steeds uitgebreider afzet voor haar producten jaagt de bourgeoisie over heel de aardbol. Overal moet zij zich indringen, overal ontginnen, overal connecties aanknopen.

Het is deze ontwikkeling, die natuurlijk in verschillende landen weer verschillende vormen aannam, die aan de basis lag voor de kolonisering van Indonesië door de Nederlandse bourgeoisie.

 

Het binnendringen van het koloniale kapitaal in Indonesië

De Portugezen kwamen in 1496 al aan en veroverden Malakka, dat nu in Maleisië ligt, in 1511. De Nederlanders kwamen pas in 1596 voor het eerst aan in de Indonesische archipel, op West-Java. In 1602 wordt de VOC, Verenigde Oost-Indische Compagnie, gesticht. De beruchte uitspraak van voormalig premier Balkenende over de glorierijke “VOC-mentaliteit” laat zien dat de bourgeoisie de geboorte van het kapitalisme nog steeds wil witwassen. De voorstelling dat hardwerkende, “harde maar rechtvaardige” Hollandse kooplieden “ons Nederland” groot maakten, is de ontstaansmythe die de bourgeoisie zich voorhoudt, om te bedekken dat de “verovering, onderdrukking, roofmoord – kortom geweld de hoofdrol spelen”[2] in de oorspronkelijke accumulatie van het kapitaal.

Ambon, een van de eilanden van de Molukken, vormde een van de eerste bronnen voor het koloniale kapitaal om haar winsten uit te persen. In de Molukken groeit o.a. kruidnagel en nootmuskaat, belangrijke en winstgevende specerijen – de bewoners daar handelden al eeuwen hierin met verschillende landen. Ook groeide er op de Banda-eilanden nootmuskaat, dat zeer veel opleverde op de Europese markt. De Hollandse kolonialen onder leiding van Jan Pieterszoon Coen vernietigden eerst “Jayakerta”, later Batavia, nu weer Jakarta genoemd, en veroverden daarna de Molukken. De verovering van de Banda-eilanden verging zeer wreed – omdat de VOC de nootmuskaathandel voor zichzelf wilde verkrijgen, wilden ze niet dat de bevolking met andere mogendheden, zoals de Portugezen, nootmuskaat verhandelden. Toen de bewoners dit wel deden, kwam Jan Pieterszoon Coen met 2000 man aan op het eiland Lontor, en roeide bijna de gehele bevolking daar uit. De overgebleven bewoners, vaak vrouwen en kinderen, werden tot slaaf gemaakt en gedwongen voor Hollandse “perkeniers” te werken, die grote stukken grond toegewezen kregen.[3]

Op Java breidde de VOC zich steeds meer uit. Batavia werd een belangrijk handelscentrum en havenplaats, gevoed door slavenarbeid. Er moest echter nog wel rekenschap worden gegeven aan het bestaande Mataram-rijk, dat nog steeds heel machtig was en waar de VOC regelmatig met geschenken aan moest komen om bijvoorbeeld rijst te verkrijgen voor het nieuwe Batavia. Java en Sumatra zouden het centrum worden van wat later pas “Nederlands-Indië” werd genoemd. De VOC had nu nog een (in krachtsverhoudingen althans) min of meer “gelijke” rol in de regio, waar competitie bestond tussen verschillende Europese en Aziatische machten.

Maar omdat de Europese machten opkomende kapitalistische machten waren, voerden zij gewild of ongewild toch kapitalistische verhoudingen in in wat grotendeels een “feodaal” economisch stelsel was. Het is wellicht bruikbaar om hier stil te staan bij de omwenteling die plaatsvindt in de Indonesische productieverhoudingen en productiekrachten – die was immers niet overal hetzelfde, en vond plaats over een lange periode.

Op Java was onder invloed van India een “feodaal-bureaucratisch” systeem ontstaan waarbij Indiase kooplieden zich permanent vestigen en met zich het Hindoeïsme meebrachten. Fundamenteel was dit systeem gebaseerd op de “diensten” die boeren uitvoerden voor de feodale aristocratie, van zowel Indiase als Javaanse afkomst. Per “desa” (dorp) werd enkele eeuwen lang zo’n 10% van de rijstoogst afgestaan door de boeren aan de feodale heren. Van een geldhuishouding was nog weinig sprake – met name in het binnenland van Java was veel minder sprake van handelsbetrekkingen met gebieden buiten Java. In de gebieden die verbonden waren met de zeevaart bloeide de handel echter wel. Het is hier dat ook de Islamisering zijn intrede doet in de archipel.

De kolonisatie van Indonesië ging in etappes. De Nederlandse kolonialen maakten handig gebruik van tegenstellingen tussen feodale heersers die ook bezig waren elkaar te bestrijden. Er werden voor zowel de Nederlandse bourgeoisie als de Indonesische feodale adel lucratieve overeenkomsten gesloten. De boerenbevolking, en we spreken hier met name over de Javaanse boerenbevolking, onderging een “dubbele onderdrukking” – van zowel hun eigen feodale heersers die een deel van de opbrengst van het land opeisten, als de Hollandse kolonialen die steeds meer begonnen op te eisen. De VOC voerde zowel producten in, als uit – o.a. textiel en opium werden ingevoerd, koffie en specerijen werden uitgevoerd. De opbrengst ging naar de leiders van de VOC en naar de feodale vorsten, de producenten kregen slechts een misdadig klein deel van de opbrengst, amper genoeg om in leven van te blijven. Het monopolistische systeem van de VOC plunderde de archipel, ten behoeve van “het moederland”.

Toch moet genoemd worden dat deze handel langzaam maar zeker een geldhuishouding teweeg bracht omdat de Indonesische boeren met munt betaald werden. Dit legde de basis voor een ontwikkeling van het private bedrijf in de Indonesische dorpen, en daarmee de kiemen voor de kapitalistische productiewijze. Zo ontstonden bijvoorbeeld private suikermolens voor de suikerindustrie, waarbij kleine technologische verbeteringen in de productie van suiker werden doorgevoerd. Hierbij werden ook elementen van loonarbeid geïntroduceerd, hoewel er daarnaast nog voor lange tijd slavernij bestond naast dit systeem.

 

Het failliet van de VOC en de overname van de Nederlandse staat

Toen de VOC failliet ging, nam de Nederlandse staat het beheer van de delen in Indonesië die door de VOC beheerd werden. De VOC ging voornamelijk ten onder aan haar eigen monopolistische systeem – deze was niet in staat om de productiekrachten te ontwikkelen in Indonesië zelf, sterker nog, de Indonesische economie ging zo achteruit dat het de winsten van de VOC zelf bedreigde. Daarnaast waren er de kosten van het onderhouden van een gigantische ambtenarij, in wiens zakken enorme bedragen verdwenen. Natuurlijk speelde het verzet van de boerenbevolking ook een grote rol – bijna onafgebroken vond er op verschillende plekken door de hele archipel verzet plaats tegen de koloniale roof. In 1800 nam de Nederlandse staat daarom de VOC, die inmiddels diep in de schulden zat, over. De Nederlandse staat nam nu rechtstreeks de kolonie in beheer.

Bij het overnemen van de koloniale gebieden ontstonden conflicten tussen verschillende delen van het Nederlandse kapitaal – met name het industriële kapitaal pleitte voor het (gedeeltelijk) afschaffen van herendiensten, niet uit liefdadigheid, maar om daarmee de mogelijkheid te scheppen om een “vrije” arbeidersklasse te kweken uit de boerenstand die in hun industrieën konden gaan werken. Hiertegenover stonden de monopolisten, de grote landheren, die het monopolie op de handel wilden behouden en profiteerden van de genoemde herendiensten.

Er werd een poging gedaan om deze twee kampen met elkaar te verenigen – maar een sterk ontwikkelde industrie had Nederland nog niet. Het oude monopolie-systeem werd daarom nog sterk gehandhaafd. Daendels, de gewezen gouverneur-generaal, liet een door herendiensten gesteunde weg bouwen van West-Java naar Oost-Java, waar duizenden mensen bij om het leven kwamen. Er kwam verandering in het monopolistische systeem toen er plotseling een tijdelijk einde kwam aan de Nederlandse heerschappij in Indonesië. Engeland, met zijn verder ontwikkelde industrie, was naarstig op zoek naar een afzetmarkt voor hun waren – en vond deze o.a. in Java. De Engelsen konden zonder veel moeite Java veroveren op de Nederlanders. Zo groot was de haat van de Indonesische bevolking tegenover de Nederlandse kolonialen, dat men massaal naar de tegenstander overliep.

De bekende luitenant-gouverneur Thomas Stamford Raffles werd aangesteld om Java te hervormen naar de belangen van de Engelse industriële bourgeoisie. Dit betekende dat er enkele feodale rechten werden teruggedrongen, maar slechts in geringe mate. De koloniale plundering ging redelijk ongestoord door, en zelfs de genomen maatregelen boden aan de Javaanse boeren geen verlichting.

De 19e eeuw zou ook de eeuw worden van het zogenaamde cultuurstelsel. Nadat de kolonie weer terug was gegeven aan Nederland, na de val van Napoleon in Europa, ontstond al gauw weer opstand, in 1825 onder leiding van de Javaanse prins Diponegoro (Dipa Negara). Dit luidde het begin in van de Java-oorlog, de laatste oorlog die geleid werd door feodale heersers tegen de koloniale overheerser. Vanaf 1830, na het einde van de Java-oorlog die met moeite werd gewonnen, werd de dwangarbeid weer ingevoerd onder naam van het cultuurstelsel – Indonesische boeren werden gedwongen een deel van hun velden af te staan voor de teelt van voor de Europese markt geschikte producten. De Nederlandse kolonialen probeerden door extra uitpersing van de boerenbevolking de kosten die ze hadden gemaakt tijdens de oorlog terug te winnen.

Door de nieuwe Gouverneur-Generaal van den Bosch werd dan ook besloten dat voortaan 1/5e van de totale productie voor dwangculturen gebruikt moest worden. Vooral indigo, suiker, koffie en thee werden hierbij verbouwd. Het zogeheten “Batig slot”, de winst die werd verkregen door deze uitbuiting, was voor de Nederlandse schatkist bijzonder gunstig. De Indonesische bevolking werd echter compleet geruïneerd, mede door grootschalige hongersnoden omdat de focus lag op het verbouwen van producten waar enkel de koloniale Nederlanders en de feodale Indonesische vorsten rijk van werden, maar niet op voedsel (rijst) voor de gewone mensen. Het cultuurstelsel werd scherp bekritiseerd in Multatuli’s boek “Max Havelaar” – hij schetst een grimmig beeld van de toestand van het overgrote deel van de Indonesische bevolking onder het juk van het Nederlands kolonialisme. Aan dit systeem komt dan ook vanaf 1850 langzaam een einde.

 

De nieuwe koloniale politiek en de opkomst van de Indonesische burgerij

Het jaar 1870 luidt het jaar in van de “nieuwe” koloniale politiek – met de opening van het Suez-kanaal een jaar eerder en het aanleggen van de eerste spoorweg in de archipel van Semarang naar Surakarta op Java, werd de weg voor het industriële kapitaal om deel te nemen aan de koloniale uitbuiting definitief geopend. Ook werd de zogenaamde agrarische wet aangenomen, waarin ook enkele hervormingen werden doorgevoerd, zoals de mogelijkheid voor het omzetten van het communale eigendom van de grond voor de Indonesische boer naar private eigendom – met andere woorden, kapitalistische verhoudingen deden meer hun intrede in de landbouw.

Zeker het aanleggen van de spoorwegen gaf een niet te onderschatten impuls aan de industrie. Voor het aanleggen van de spoorwegen is op zichzelf al een industrie nodig en heeft als voorwaarde een bepaalde graad van ontwikkeling van de productiekrachten. Ook kwam hiermee een belangrijk deel van de industriële arbeidersklasse op die werkzaam werd bij de spoorwegen – maar ook de opkomst van de suikerindustrie, waarbij innovatie in de bewerking van suikerriet een impuls gaf aan de ontwikkeling van de moderne arbeidersklasse.

Aan het einde van de 19e eeuw en in de eerste decennia van de 20e eeuw gaat ook het kapitalisme over van haar periode van vrije concurrentie naar haar imperialistische periode. Dit betekent dat de basis voor een intensievere, langdurigere uitbuiting van Indonesië door het financierskapitaal (de versmelting van bank- en industriekapitaal) verder moest worden uitgebreid. Het oude systeem voldeed niet meer – men had behoefte aan een modern ambtenarenapparaat, stabiliteit en veiligheid – deze ontwikkelingen vonden weerslag in de zogenaamde “ethische politiek” – min of meer de Nederlandse versie van de “white man’s burden”. Dat er weinig ethisch was aan deze politiek moge duidelijk zijn – maar ze legde wel de basis voor de uiteindelijke omverwerping van het kolonialisme in Indonesië. Met het opleiden van nieuwe burgerlijke ambtenaren, maar ook van meer geschoolde arbeiders, schiep de koloniale bourgeoisie “de wapens die tegen hen gebruikt zullen worden”. Het is dan ook uiteindelijk de revolutionaire burgerlijke klasse, die samen met de arbeidersklasse en de boerenmassa’s, het kolonialisme omverwerpen. Laten we hier wat verder ingaan op de ontwikkeling van de arbeidersklasse en haar rol in het verzet.

Met de opkomst van de Indonesische arbeidersklasse, komen ook de eerste arbeidersorganisaties op. De vakbeweging doet haar intrede in de kolonie, en ook wordt er een communistische partij opgericht door zowel Nederlandse als Indonesische communisten. Ook komen er verschillende burgerlijk-nationalistische bewegingen op, zoals de Sarekat Islam (Islamitische Vereniging). Er vindt een zekere politieke ontspanning plaats, in het kader van de noodzaak om zekere burgerlijke vrijheden te bieden aan de Indonesische bevolking – deze moest zich (hoewel beperkt) intellectueel kunnen ontplooien om de nieuwe imperialistische verhoudingen te kunnen ondersteunen. Met name onder de grootgrondbezitters was er onvrede over het verstrekken van bepaalde politieke rechten aan de Indonesische bevolking, uit angst dat dit het kolonialisme zelf zou ondermijnen – een terechte angst. Anderzijds ging het proces van onteigening van land, de toenemende verstedelijking en industrialisatie gestaag door – de samenleving was fundamenteel aan het veranderen.

De arbeidersklasse was echter nog zeer gering, met name de industriële arbeidersklasse. Veel arbeiders waren nog semi-proletariërs die op het land werkten, en de meer geschoolde arbeiders kwamen vaak uit feodale of kleinburgerlijke kringen die het zich konden veroorloven om onderwijs te betalen. De intrede van het kapitalisme ging met horten en stoten. Om haar belangen kracht bij te zetten maakte de opkomende Indonesische burgerlijke klasse ook gebruik van de arbeidersbeweging om zowel tegen de Nederlandse kolonialen als tegen de Indonesische feodale heren een tegenwicht te bieden. Zo was bijvoorbeeld de Javaanse aristocraat Surjopranoto, die een eigen fabriek bezat, de leider van de Personeels Fabrieksbond, de vakbond van de suikerarbeiders.

Van communistische zijde werd benadrukt dat enkel verbeteringen binnen het raamwerk van het kolonialisme niet genoeg waren, en dat Indonesië “los moest van Holland, nu!”. Het was voornamelijk de communistische partij die de opkomende arbeidersbeweging haar proletarische basis gaf, in tegenstelling tot de bourgeoisie, die een neiging had om in het reformisme te vervallen wanneer er binnen het koloniale systeem voor hun bepaalde privileges waren vergeven. Het waren dan ook de communisten, maar uiteindelijk ook de arbeidersbeweging in zijn geheel, die te gevaarlijk werden voor de koloniale autoriteiten, en keihard de kop in werden gedrukt.

 

De strijd van de Indonesische arbeidersklasse

In de jaren ’10 en ’20 braken er georganiseerde stakingen en opstanden uit bij onder o.a. de spoorwegarbeiders, de suikerarbeiders, de arbeiders in de pandhuizen en in de tabaksindustrie. De situatie voor de spoorwegarbeiders was vaak erbarmelijk, ondanks hun relatief hoge loon – 12 tot 15 uur werken op een zenuwziekmakende trein, erbarmelijke leefomstandigheden in kampongs met weinig voorzieningen en veel ziektes, weinig mogelijkheden tot verdere ontplooien buiten het werk om, enzovoorts. De suikerindustrie was zo machtig, dat toen er een verbod op nachtwerk werd uitgevaardigd, zij hiervan onmiddelijk werden gevrijwaard – vrouwen en kinderen werkten daar ‘s nachts in erbarmelijke en gevaarlijke omstandigheden. Op de plantages was de situatie zo mogelijk nog erger – contractarbeiders werden vaak mishandeld en vernederd. Arbeiders moesten naar feodaal gebruik knielen voor de “superieure Europeaan”. Geen wonder dat toen er een staking uitbrak onder het pandhuispersoneel de leuze was “Staken of kruipen!”. De eis, dat er vergaande verbeteringen voor de arbeiders moesten komen, en dat het kolonialisme, en ook het kapitalistische stelsel ten val moest worden gebracht, vond weerklank bij een steeds groter deel van de Indonesische bevolking.

Het is niet verbazingwekkend dat er daarom een constante vervolging was tegen de arbeiders en haar leiders, met name de communisten. Semaun, de eerste voorzitter van de PKI (Communistische Partij Indonesië) en voorman van de VSTP (Vereniging van Spoor- en Tramwegpersoneel) werd meerdere malen opgepakt en de mond gesnoerd. In 1923, toen hij opgepakt werd voor opruiing, brak een staking uit onder de spoorwegarbeiders op Java. 90% van het personeel kwam niet opdagen – op het werk na de arrestatie van Semaun. In totaal namen 10.000 arbeiders deel aan de staking – in andere industrieën braken solidariteitsstakingen uit. De arbeidersklasse liet zich kennen. Het koloniale regime reageerde met grof geweld. Semaun werd uit Indonesië verbannen, veel betrokken arbeiders werden naar concentratiekamp Boven-Digul op Papua afgevoerd of gevangen gezet, ontslagen, en uit hun woningen verjaagd.

Het was duidelijk dat het kolonialisme geen ruimte bood voor enig verzet – een kenmerk van haar zwakte. Het gevolg was dat er een opstand werd georganiseerd door elementen in de PKI om met geweld het kolonialisme omver te werpen. De krachtsverhoudingen waren echter na de sterke onderdrukking van de arbeidersbeweging na de spoorwegstaking niet gunstig genoeg om deze opstand te steunen. De gevolgen waren dan ook desastreus: meer dan 10.000 mensen werden opgepakt, duizenden werden gevangen gezet en in Boven-Digul opgesloten, waar velen ook de dood vonden.

Vanuit Nederland werd de Indonesische arbeidersbeweging actief gesteund. Toen Semaun Nederland bezocht, nog vóór zijn verbanning, werd hij door communistische arbeiders op handen gedragen. De Indonesische communist Rustam Effendi werd voor de CPN lid van de Tweede Kamer, de eerste Indonesiërs – alle andere partijen beschouwden dit als een schande. De communisten waren met hun internationale solidariteit en anti-kolonialisme een doorn in het oog van de koloniale bourgeoisie.

De klap die de PKI te verduren had gekregen na 1926 was echter enorm. Pas gedurende de Tweede Wereldoorlog werd het weer mogelijk voor de communistische partij en de arbeidersklasse om haar activiteiten te ontplooien. De strijd die toen gevoerd werd, leidde tot de proclamatie van de onafhankelijkheid van Indonesië op 17 augustus 1945, vandaag precies 75 jaar geleden. De onafhankelijkheid van Indonesië was niet mogelijk geweest zonder het enorme verzet dat de arbeidersklasse, en haar meest vooraanstaande communistische elementen. Voor dit doel zijn talloze offers gebracht, die we met deze bijdrage ook willen erkennen, herdenken, vieren.

 

Conclusie

Wat zijn de lessen voor vandaag? Het is vandaag de dag des te meer van belang om als communisten ons internationalisme uit te dragen. Het imperialisme biedt geen enkel volk vandaag de dag een goede toekomst. Overal worden de rechten en de leefsituatie van de bevolking ingeperkt en afgebroken, voor de winsten van een kleine groep kapitalisten. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van o.a. racisme, en een terugkeer naar het verheerlijken of vergoeilijken van het koloniale systeem. We zien dit bijvoorbeeld bij de opkomst van fascistoïde partijen zoals Forum voor Democratie, die openlijk de schandelijke plunderingen van de Nederlandse koloniën goedpraten en verheerlijken. Het is daarom van het grootste belang, ook voor onze strijd van vandaag tegen het kapitalisme, voor een betere wereld – het socialisme-communisme – om de heldhaftige geschiedenis van de Indonesische arbeidersklasse, samen met de Nederlandse arbeidersklasse tegen het kolonialisme uit te lichten. Met deze bijdrage hebben we daar hopelijk een bescheiden rol in kunnen spelen.

Merdeka atau mati! Revolusi belum berakhir!

Dank jullie wel.

 

 

[1] Anti-Dühring, deel 3: Socialisme, hoofdstuk 2: theoretische kwesties

[2] Karl Marx “Het Kapitaal deel 1”, p. 556

[3] Sebald Rutgers “Indonesië”, p. 55-56