De NCPN en CJB zijn steeds meer aanwezig in de beweging. Niet alleen in vakbonden, maar ook in actiecomités voor wonen, antiracisme en allerlei andere kwesties. Binnen zulke bewegingen komen we allerlei tendensen tegen, zoals de reformistische lijn van ‘sociaal partnerschap’ en klassencollaboratie, maar soms ook juist een trend van links-radicalisme. We plaatsen het onderstaande stuk dat nader ingaat op radicalisme in de beweging.

Gabriel

‘Radicaal’ staat in het Van Dale bekend als “strevend naar ingrijpende hervormingen”. Het komt van het Latijnse woord voor ‘wortel’ en wil dus zeggen dat een probleem of situatie bij de wortel wordt aangepakt. Het woord ‘radicalisme’ is afgeleid van het woord radicaal. Het wordt in het algemeen neergezet als “de bereidheid om de uiterste consequentie uit een denkwijze te aanvaarden en in daden om te zetten.” Onder die paraplu zou de communistische beweging ook onder het ‘radicalisme’ geschaard kunnen worden. Het radicalisme dat wordt gebruikt in woordenboeken en het radicalisme dat communisten bedoelen is echter iets anders. Communisten zijn zeker radicaal, want we staan immers voor een ingrijpende verandering van de maatschappelijke verhoudingen, maar radicalisme of links-radicalisme zijn termen die we gebruiken om kritiek uit te uiten op bepaalde tendensen in de beweging. In deze tekst zullen we proberen tot een omvattende verklaring te komen van radicalisme en de context daarvan. We zullen daarom beginnen bij de omstandigheden waarin radicalisme zich manifesteert. Daarna worden een aantal voorbeelden van radicalisme in de beweging uiteengezet.

Revolutionaire en niet-revolutionaire omstandigheden

De arbeidersbeweging kan de strijd op meer en minder radicale manieren voeren. De juiste tactiek hangt af van de omstandigheden. Voordat we het radicalisme als fenomeen goed kunnen beschrijven is het daarom noodzakelijk om de context toe te lichten waarin het voorkomt. Er zijn doorgaans twee situaties te onderscheiden, die van de revolutionaire omstandigheden en van niet-revolutionaire omstandigheden.

Wat bedoelen we als we spreken van niet-revolutionaire omstandigheden? Dit is vrij kort toe te lichten: een periode waarin de kapitalistische klasse de volledige heerschappij heeft over de politieke en materiële omstandigheden. In het imperialistische stadium van het kapitalisme waarin we ons nu bevinden kunnen de meeste monopolies zich ontwikkelen en hun winsten uitbreiden over de rug van de werkende bevolking. Dit betekent echter niet dat we zonder meer moeten accepteren dat ‘dit nou eenmaal zo is’ en ons daarbij moeten neerleggen. De taak van de communistische beweging ligt precies daarin dat ze de mensen organiseert op een klassenstandpunt en voorbereid op de frontale aanval op het kapitalisme. Feitelijk komt dit in een dergelijke ‘niet-revolutionaire periode’ neer op het ontmaskeren van burgerlijke politiek en de leugens en verdraaiingen. Om te laten zien dat de burgerlijke regering en politieke partijen de agenda van het kapitaal volgen en niet de belangen van de werkende klasse dienen. Daarnaast ligt onze rol óók daarin dat we theoretische en praktische slagkracht als organisatie opbouwen om het kapitalisme omver te kunnen werpen. De activiteiten van communistische partijen zijn in deze periode over het algemeen niet onmogelijk maar moeten wel afgedwongen worden in de context van de ontwikkeling van de klassenstrijd in ieder afzonderlijk land. O.a. in Polen en Oekraïne zijn communistische partijen verboden en/of worden communisten vervolgd; in tegenstelling tot onze situatie in Nederland waarin we enigszins vrij kunnen opereren en opbouwen.

Dit houdt ook verband met de ontwikkelingen in het internationale imperialistische systeem. In het politiek besluit van de 9e ALV van de CJB schrijven we bijvoorbeeld: “(…) de wet van de ongelijkmatige economische ontwikkeling (heeft) ook invloed (…) op de verhoudingen in de EU. Zo is Duitsland relatief sterker uit de laatste kapitalistische economische crisis gekomen (wat overigens ook geldt voor Nederland) (…)” Ondanks de toegenomen spanningen op internationaal gebied heeft Nederland zich als deel van het imperialistische spel een goede positie weten te veroveren. De positie die een land kan bemachtigen binnen de imperialistische piramide speelt een rol in hoeverre zij in staat is haar bevolking te onderdrukken of delen van de bevolking om te kopen. De relatie die een land heeft met de andere imperialistische mogendheden bepaald grotendeels hoeveel toegang zij heeft tot belangrijke handelsroutes, kan profiteren van economische verdragen en grondstoffen, om er maar een paar te noemen.

Maar wanneer kunnen we dan wel spreken van revolutionaire omstandigheden?

We kunnen spreken van revolutionaire omstandigheden als er sprake is van een situatie waarin de hegemonie van de bourgeoisie op de politieke en materiële omstandigheden gedeeltelijk of geheel doorbroken is. Meer specifiek is er sprake van een revolutionaire situatie wanneer de heersende klasse door een of andere crisis zijn heerschappij niet zondermeer kan handhaven, de onderdrukte klassen te maken heeft met een buitengewone verslechtering, en de activiteit van de massa’s aanzienlijk toeneemt. Zo’n situatie kan worden veroorzaakt door verschijnselen die het kapitalisme zelf teweegbrengt, zoals een oorlog of een diepe economische crisis.

In een revolutionaire situatie heeft de arbeidersklasse een veel sterkere machtspositie en is zij in staat een reëel politiek alternatief te bieden voor het oude staatsapparaat en propaganda van de heersende klasse. Of de arbeidersklasse er ook in slaagt om daadwerkelijk een revolutie te beginnen en tot een succes te brengen is niet alleen afhankelijk van de revolutionaire omstandigheden (ook wel de objectieve factor), maar ook van de subjectieve factor. Dat wil zeggen dat de arbeidersklasse en haar partij, de communistische partij, in staat moeten zijn om de juiste strategie en tactiek toe te passen om de revolutie te laten slagen.

Kenmerkend voor het radicalisme is dat het onderscheid tussen revolutionaire en niet-revolutionaire omstandigheden niet wordt erkent of begrepen. Daardoor bevordert het vormen van strijd die niet overeenstemmen met de objectieve omstandigheden. Strijdvormen die te radicaal zijn voor de omstandigheden, waardoor het de massa’s vervreemd van de strijd.

Dat sluit ook direct aan bij het volgende vraagstuk: waarom lijken de radicalistische elementen van de arbeidersbeweging er dan niet in te slagen om de verbinding te leggen met de arbeidersklasse? Waarom zijn historisch gezien de radicalisten bijna altijd kleine groepen geweest en niet in staat een succesvolle revolutie te leiden? Hoe kan het dat er bijvoorbeeld nog geen radicalistische revolutie zich heeft kunnen voordoen? Voordat we deze vraag kunnen beantwoorden moeten we nog iets verder gaan in de context van het fenomeen radicalisme.

Radicalisme en kleinburgerlijk ongeduld

Op theoretisch niveau houdt radicalisme nauw verband met dogmatisme. Onder dogmatisme verstaan we het vasthouden aan bepaalde principes van theorie terwijl de situatie waarin ze zijn ontstaan niet meer geldig zijn. Een voorbeeld was Lenins voorbeeld van deelname aan het parlement. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd er door het burgerlijke parlement gediscussieerd over verdergaande deelname aan de oorlog – een hoogst reactionaire opvatting aangezien de werkenden niks hadden te winnen in een imperialistische oorlog. In de theoretische zin was het parlement een lichaam van burgerlijke democratie. Echter, in de praktische zin was het parlement wel degelijk een lichaam waar een groot gedeelte van de arbeiders nog geloof in had – waarop een deel van de arbeidersklasse zich focuste op “besluitvorming”. De communisten hadden een taak om deel te nemen aan het parlement en de verkiezingen, juist om dat te gebruiken als een tribune om de burgerlijke politiek te ontmaskeren. Er zijn periodes geweest waarin de bolsjewieken niet deelnamen aan het parlement, maar Lenin benadrukte dat zulke tactische overwegingen in specifieke omstandigheden niet verheven moeten worden tot altijd geldende principes. Het blijft dus ook noodzakelijk om de theoretische opvattingen en de tactiek van de beweging continu te vergelijken met de praktische werkelijkheid. Dogmatisme wordt daarom dus ook regelmatig in verband gebracht met sektarisme, waarbij een politieke organisatie zich afzondert van de massa’s en de theorie een geloofsstelsel wordt i.p.v. een wetenschappelijke methode.

Marx beschreef zulke tendensen van radicalisme aan de hand van het voorbeeld van Louis Auguste Blanqui, een Franse revolutionair die door middel van een staatsgreep door een kleine groep revolutionairen de macht met geweld wilde overnemen.

Dan nu naar de gevaarlijkere vorm van radicalisme, de terreur, oftewel het gebruiken van geweld tegen specifieke individuen. In de tijd van Lenin werden zulke strijdvormen bijvoorbeeld gebruikt door ‘Narodnaya Volya’ (Volkswil), een kleinburgerlijke partij die o.a. een aanslag pleegde op tsaar Alexander II. Lenin verwierp individuele terreur als strijdvorm. Een terroristische aanpak van een kleine groep ‘bewuste’ revolutionairen kan alleen maar leiden tot een vervreemding met de massa’s en een vernietiging van het werk van de revolutionairen tot dan toe. De bevrijding van de arbeidersklasse kan niet worden volbracht door een kleine sektarische groep of door geweld tegen individuele vertegenwoordigers van de heersende klasse. Marx en Engels stelden altijd dat “de bevrijding van de arbeidersklasse het werk van de arbeidersklasse zelf moet zijn.” Dat vereist dat het merendeel losgetrokken wordt van de hegemonie van de bourgeoisie door overtuiging. Dit blijft uiteraard een lastig proces omdat het veel tijd, geduld en organisatie vereist.

Deze kleinburgerlijke vorm van radicalisme is een directe uiting van de frustratie van bepaalde delen van de arbeidersklasse en kleinburgerij met enerzijds de sociaaldemocraten of reformisten (door hun onvermogen om soep te maken van de politieke situatie en met duurzame oplossingen te komen voor het kapitalisme) en anderzijds de als ‘langzaam’ bestempelde revolutionaire arbeidersbeweging. Feitelijk is het ongeduld van de radicalistische kleinburgers een uiting van het utopisch denken uit het kapitalistische systeem. De onmiddellijke wens ‘over te stappen’ naar een nieuwe fase van maatschappelijke ontwikkeling is niet alleen een arrogante, individualistische opvatting; het is ook nog eens onwetenschappelijk en contraproductief. Het is de uiting van de snelle bevrediging tegenover de opoffering van de langetermijnstrategie die rekening houdt met de materiële omstandigheden waar we ons in bevinden. Overigens is het precies dit ongeduld dat links-radicalistische figuren of bewegingen, die teleurgesteld raken doordat hun radicalistische tactieken geen vruchten afwerpen, vaak ook leidt naar juist compleet reformistische standpunten en tactieken. Links-radicalisme en rechts-opportunisme gaan vaak hand in hand en gaan in elkaar over, net als dogmatisme en revisionisme (d.w.z. het overboord van principes waarvan niet uit de praktijk blijkt dat ze verouderd zijn).

Op elke stap van de ontwikkeling van het klassenbewustzijn is het noodzakelijk dat we als communisten de verbinding behouden met de arbeidersklasse en met elkaar ontwikkelen, evalueren en groeien als beweging. Menig links-radicalistisch of anarchistisch figuur zal direct de vraag opwerpen: “maar wij kunnen niet wachten op de bevrijding!” Hoe kunnen we als communisten die vraag dan wel beantwoorden?

Tactiek die volgt uit een wetenschappelijke methode en niet uit dogma’s

Wat onderscheidt de communisten dan van de ‘radicalistische’ elementen van de beweging? Communisten werken hun strategie en tactiek uit op basis de wetenschappelijke methode om de ontwikkelingen in de werkelijkheid te bestuderen, de materiële dialectiek.  Deze methode werd uitgewerkt door Marx en Engels en onderzoekt de werkelijkheid in haar verandering en samenhang.

In ons voorbeeld van radicalisme is het de tegenstelling en samenhang van organisatie en klassenbewustzijn die we moeten onderzoeken. Als we bijvoorbeeld weten dat klassenbewustzijn niet iets is dat kant-en-klaar ‘ingebracht’ kan worden in de werkende klasse, weten we ook dat er een vorm van een politieke organisatie nodig is om dat teweeg te brengen. Dit weten we omdat we anders namelijk gewoon een boodschap zouden moeten herhalen als een soort reclame voor de revolutie. Uiteraard is dat niet hoe klassenbewustzijn tot stand komt; sterker nog, vaak komt het onbewust al tot stand door het fundamentele begrip van de werkende dat diegene geen ‘echte’ macht heeft over diens arbeidskracht. Je bent gedwongen je arbeidskracht te verkopen aan een kapitalist, je moet een baan hebben om te overleven. De kapitalist wordt rijk doordat de meerwaarde die de arbeider creëert door de kapitalist wordt toegeëigend. Hoe vaker deze realisatie van productieverhoudingen zich voordoet, hoe ‘echter’ die wordt ervaren. Deze realisatie van arbeidsrelaties kan alleen door een externe partij worden ‘gepolitiseerd’, d.w.z. aangewezen en tot wapen gemaakt worden. Dat is dan ook de rol van de communistische partij, het blootleggen van de kapitalistische uitbuiting, bewustzijn scheppen van de kracht die de arbeidersklasse heeft, en dit bewustzijn omvormen tot een wapen van de arbeidersklasse. De tegenstelling in dit verhaal is dat het klassenbewustzijn van de arbeiders gehinderd wordt door het valse bewustzijn van de heersende klasse. Een voorbeeld is bijvoorbeeld de reactionaire opvatting dat er een tegenstelling zou bestaan tussen migranten en ‘autochtone’ werkers; i.p.v. de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal waarin beide groepen werkenden tegen elkaar worden opgezet!

Dit is uiteraard een over-gesimplificeerde versie van dialectiek in de praktijk, echter laat het wel zien waarom deze methode niet alleen noodzakelijk is, maar ook dat het aantoont dat we niet kant-en-klaar klassenbewustzijn kunnen inprenten in de arbeidersklasse zonder duurzame opbouw van een politieke organisatie. De organisatie is de voorwaarde voor het klassenbewustzijn, wat op zijn beurt weer een voorwaarde is voor een succesvolle ontwikkeling onder revolutionaire omstandigheden, zoals beschreven hierboven. In grote lijnen vereist het van de communistische beweging een continue analyse van de omstandigheden, zowel objectief (economische en politieke situatie) als subjectief (de strijd van de arbeidersklasse en haar partij), om vervolgens de juiste stap te kunnen zetten. Juist ook het bestuderen van fouten en ervaringen uit het verleden zorgen ervoor dat we blijven groeien en niet in cirkels blijven handelen. Concluderend kunnen we dus ook zeggen dat de slagkracht van een communistische beweging er niet alleen over gaat dat zij de juiste eisen weet te stellen – door zich duurzaam te wortelen in de werkende klasse – en de situatie juist weet in te schatten, maar ook dat ze door haar organisatie zichzelf zo weet te organiseren dat een gezamenlijke vuist gemaakt kan worden. Één vinger kan gebroken worden, maar vijf vingers maken een vuist!

Tot zover begint het duidelijk te worden waarom de radicalisten vaak spreken van een ‘trage’ of ‘langzame’ situatie waarin ‘de revolutie niet snel genoeg komt’. Lenins opmerking over de anarchisten blijkt nog steeds tijdloos: “Het anarchisme was niet zelden een soort straf voor de opportunistische zonden van de arbeidersbeweging”. Velen die zich in deze staat van bewustzijn bevinden trekken zich doorgaans terug in de isolatie zoals “autonome communes/kraakpanden” of anarchistische voorstellingen van zaken waarin het ‘revolutionaire’ alleen te meten valt aan individueel gedrag. Of men onttrekt zich geheel aan de revolutionaire strijd, beland in apathie of meegaandheid met de waan van de dag. Deze ‘hype-activistische’ instelling van individualistische bevrediging (avonturisme) is een grote bedreiging voor de beweging en kan in het ergste geval leiden tot het in gevaar brengen van de strijd. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld bij demonstraties het bewust onnodig opzoeken van confrontatie met de politie, waardoor demonstranten onnodig in gevaar gebracht worden. Zulke provocaties worden juist door de burgerlijke staat gebruikt als aanleiding om de repressie op te voeren. Het leidt soms tot ernstige verzwakking van de beweging door opsluiting (illegaliteit afdwingen) en zware blessures van individuen. Sommige activistische groepen hebben deze strategie zelfs tot haar voornaamste element verheven!

Voor een radicale strategie zonder radicalisme! 

Wat staat ons in de beweging te doen? We hebben toegelicht hoe belangrijk het is om de huidige omstandigheden aan de hand van revolutionaire en niet-revolutionaire situaties te analyseren; we kunnen ons simpelweg niet naar een andere fase in de strijd ‘wensen’ – of forceren. Alleen door duurzame strijd, tomeloze inzet en continue inspanning voor solidariteit binnen de werkende klasse kunnen we een krachtige arbeidersbeweging opbouwen. Dat is iets fundamenteel anders dan de dogmatische / utopische opvattingen van het onwetenschappelijk denken van de radicalisten.

Vanzelfsprekend werken we in de beweging regelmatig samen met mensen van andere achtergronden, waaronder ook radicalistische elementen. Maar, zoals we ook hebben gezien, is solidariteit en mogelijkheid tot samenwerking niet onvoorwaardelijk. Diegenen die vooral hun eigen individuele behoeften boven de beweging stellen, die moedwillig en onnodig andere mensen in de beweging in gevaar brengen, die het zich niet kunnen voorstellen dat de beweging iets is waarin je jezelf geheel zonder eigenbelang in moet bewegen ‘als een vis in het water’ – moeten overwonnen worden. Maar, deze opvattingen moeten juist ook door onszelf bestreden worden, ook in onze eigen beweging. Doen alsof deze gevaren zich niet in onze eigen beweging kunnen voordoen zou een onderschatting zijn en bovendien naïef. Het verleden van de CPN biedt waardevolle lessen. Niet alleen het links-radicalistische afwijkingen in het begin van de 20ste eeuw. Ook met de opkomst van het eurocommunisme, dat over het algemeen een rechts-opportunistische stroming was. Onder de eurocommunisten waren talloze voorbeelden van allerlei ‘links-radicalistische’ types, waarvan velen zich ook feminist of klimaatactivist noemden en actief waren in de burgerlijke feministische of ecologische beweging, en die vervolgens de braafste sociaal-democraten en zelfs liberalen van GroenLinks werden.

Zulke historische maar ook actuele voorbeelden tonen aan hoe belangrijk het is te blijven vechten tegen onwetenschappelijke en contraproductieve opvattingen. Een dialectische houding van onderzoek en een (zelf)kritische blik op ons werk en opvattingen is de hoeksteen van het politieke werk van communisten. Het stelt ons in staat om in verschillende situaties de juiste keuzes te maken en te laten zien wat werkt. Uiteindelijk zal arbeidersklasse alleen de achteruitgang een halt kunnen toeroepen, verbeteringen kunnen afdwingen, en een nieuwe maatschappij kunnen opbouwen als zij in staat is om de theorie, strategie en tactiek te koppelen aan de praktijk van de strijd. Klassenstrijd die, hoe je het ook wendt of keert, zowel met of zonder ons zal plaatsvinden, maar alleen met de communisten tot een hoger niveau getild kan worden. Wij vragen niet om eenheid van de ‘linksen’ of ‘radicalen’; wij vragen om de eenheid van de werkende klasse om voor eens en altijd met het kapitalisme af te rekenen.

* Gabriel is lid van de Commissie Antiracisme en Antifascisme en van het afdelingsbestuur van afdeling Amsterdam.